Lesson 3

LESSON 3
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

LESSON 3

Slide 1 - Slide

PLANNING
- Listening
- Vocabulary
- Writing

Slide 2 - Slide

Do you play sports? What kind (soort) of sports do you play? Why do you like it?

Slide 3 - Open question

TASK B: LISTENING
Je gaat nu luisteren naar een luisterfragment. Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Slide 4 - Slide

Hoe heet de radioshow die Emma presenteert?
A
The Extreme Show
B
The Sports Show
C
The Summer X Games Show

Slide 5 - Quiz

De half pipe is...
A
Het eerste onderdeel waarbij Lisa in actie komt
B
Het favoriete onderdeel van Emma
C
Voor het eerst een onderdeel op de X games

Slide 6 - Quiz

Lisa legt uit wat een half pipe is, omdat...
A
Emma niet weet wat dat is
B
Emma denkt dat veel jonge luisteraars dit niet weten
C
Emma denkt dat veel ouders dit niet weten

Slide 7 - Quiz

Tony Hawk is...
A
De eerste skateboarder die een 900 deed
B
De eerste skateboarder die een back flip deed
C
De eerste skateboarder die meedeed aan de X Games

Slide 8 - Quiz

Hoeveel draaien in de lucht maakt
een skateboarder als hij een 900 doet?
A
twaalf draaien
B
twee draaien
C
twee-en-een-halve draai

Slide 9 - Quiz

Van wie wil Jake graag een handtekening?
A
Van Emma
B
Van Kanye West
C
Van Tony Hawk

Slide 10 - Quiz

TASK C: LISTENING
Je gaat nu luisteren naar een luisterfragment. Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Slide 11 - Slide

Andrea heeft een oproep voor een talentenshow gelezen
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

De eerste prijs is 750 pond.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Andrea vindt het gesjouw met haar muziekinstrument maar een gedoe.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Stuart belt Sam op met een
grappig verhaal.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Zowel Andrea als Stuart vinden
het verhaal van Sam grappig.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Morgen gaan ze vragen of Sam
toch mee wil spelen.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

TASK D: LISTENING
Je gaat nu luisteren naar een luisterfragment. Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Slide 18 - Slide

Meneer Stine rijdt in _________ naar
zijn werk.
A
een halfuur
B
anderhalf uur

Slide 19 - Quiz

De wedstrijd lijkt _________ op het lopen van een marathon
A
heel veel
B
maar een beetje

Slide 20 - Quiz

De neef van Chad is op dit moment _________ jaar oud.
A
net 18
B
minstens 19

Slide 21 - Quiz

De wedstrijd heeft _________ onderdelen.
A
heel veel
B
maximaal vijf

Slide 22 - Quiz

Meneer Stine wil Chad het _________ bedrag betalen dat hij nodig heeft.
A
halve
B
hele

Slide 23 - Quiz

What sports do you already know (in English)?

Slide 24 - Mind map

TASK B: VOCABULARY
Guess the word:
Player
A
speler
B
gamer
C
verdediger
D
spelen

Slide 25 - Quiz

Guess the word:
Crowd
A
druk
B
menigte
C
toeschouwers
D
stadion

Slide 26 - Quiz

Guess the word:
Referee
A
verdediger
B
doelman
C
scheidsrechter
D
coach

Slide 27 - Quiz

Guess the word:
Medal
A
prijs
B
uitreiken
C
lintje
D
medaille

Slide 28 - Quiz

Guess the word:
Defender
A
scheidsrechter
B
speler
C
verdediger
D
middenvelder

Slide 29 - Quiz

Guess the word:
Cup
A
kop
B
mok
C
beker
D
kopje

Slide 30 - Quiz

TASK C: VOCABULARY
Verbindt de woorden met de juiste omschrijvingen.
The person competing in a team
What you get when you win a competition
A sports event where teams compete
What you get when you score
Contest
Cup
Match
Medal
Prize
Player
Point

Slide 31 - Drag question

Vertaal nu de woorden van de vorige vraag:
contest, cup, player, point, medal, prize, match

Slide 32 - Open question

TASK D: VOCABULARY
Vul steeds het ontbrekende woord in.
Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve
(de woorden staan ook steeds bij de vraag)

Slide 33 - Slide

1. Last Saturday Manchester United tried ______ Arsenal.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

Slide 34 - Open question

2. First ______ in this competition is a huge trophy!

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

Slide 35 - Open question

3. A ______ must stop other players from scoring.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

Slide 36 - Open question

4. All sportsmen want to win a gold ______.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

Slide 37 - Open question

5. The ______ went wild when their idol scored a goal!

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

Slide 38 - Open question

6. The Bears will be our ______ next week.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

Slide 39 - Open question

TASK B: WRITING
Schrijf een paar zinnen over de sport die jij beoefent. Gebruik de volgende woorden: player - crowd - cup
Schrijf minimaal 30 woorden.

Slide 40 - Open question

TASK C: WRITING
Schrijf een paar zinnen over jouw favoriete sport. Gebruik woorden van de vorige opdracht. Minimaal 30 woorden.

Slide 41 - Open question

TASK D: WRITING
Write to your friend and tell him/her about your favourite sport. Use words from the previous (vorige) exercise. Use at least 30 words.

Slide 42 - Open question

End of lesson 3. Questions? 
Vraag dit aan je docent tijdens het contactuur Engels of stuur een berichtje op magister!

Slide 43 - Slide