3.4 Schrijven: Betoog

3.4 SCHRIJVEN -TALENT
blz. 198
Een betogende tekst schrijven
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

3.4 SCHRIJVEN -TALENT
blz. 198
Een betogende tekst schrijven

Slide 1 - Slide

LESDOELEN
  • Betogende tekst schrijven 3F (les 1)
  • Opbouw van argumenten 3F (les 1)
  • Blokjesschema (les 1)



Slide 2 - Slide

DENK NIET TE LANG NA!
Noteer drie kenmerken van een betogende
tekst.
timer
1:00

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

In een betoog geeft de schrijver
A
advies
B
informatie
C
zijn mening
D
voor- en nadelen

Slide 5 - Quiz

Het doel van een betoog is de lezer
A
te amuseren
B
te informeren
C
te adviseren
D
te overtuigen

Slide 6 - Quiz

Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 7 - Quiz

In het slot mag je nooit nieuwe informatie geven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een betoog?
timer
0:30

Slide 9 - Open question

Waarom is dit nuttig?
Het delen van eigen ideeën en het kritiek geven op die van anderen gebeurt vaak schriftelijk. Het is noodzakelijk dat je deze vaardigheden beheerst.

Slide 10 - Slide

Het schrijven van een betoog 
  1. DOEL: lezers overtuigen van jouw standpunt
  2. HOOFDGEDACHTE: jouw standpunt
  3. Feitelijke informatie gebruiken om argumenten te onderbouwen of tegenargumenten te weerleggen             (Gebruik van goede bronnen).
  4. Goede opbouw: Inleiding -kern - slot

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is een standpunt?
A
Hoe je over iets denkt
B
Dingen die met elkaar te maken hebben
C
Wat vaak voorkomt
D
De ruzie

Slide 13 - Quiz

In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Wat is een argument?
A
Met een argument onderbouw je iets. Het is controleerbaar.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.

Slide 16 - Quiz

Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in

Slide 17 - Quiz

Bedenk twee argumenten voor en twee argumenten tegen:
Kinderen moeten zelf hun vaste bedtijd kiezen.
timer
2:00

Slide 18 - Open question

Welke signaalwoord hoort niet bij tegenargumentatie en weerlegging?
A
ofschoon
B
echter
C
daarbij
D
hoewel

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Voorbeeld middenstuk
alinea 2:
Ten eerste is het eten van insecten een stuk beter voor het milieu, aldus hoogleraren Marcel Dicke en Arnold van Huis. Voor de productie van eetbaar insectenvlees is namelijk twaalf keer minder voer en grond nodig dan voor de traditionele vleesproductie. Ook worden er bij de productie van insectenvlees honderd keer minder broeikasgassen uitgestoten dan bij de productie van rund- of varkensvlees. Dit komt uit het onderzoek van de consumentenbond naar voren.

Slide 21 - Slide

Voorbeeld middenstuk
alinea 3:
Ten tweede [argument 2] + onderbouwing

Waar moet je op letten:
  1.  Maak gebruik van signaalwoorden.
  2.  Verwijs in de tekst naar bronnen.

Slide 22 - Slide

Aan de slag 
1. Kies je onderwerp
2. Begin met het invullen van je schrijfplan.
3. Zoek aanvullende informatie

Slide 23 - Slide

De onderwerpen
  1. Alle Nederlanders moeten thuis een noodpakket klaar hebben liggen
  2. Het is beter als leerlingen zelf mogen kiezen waar ze zitten in het klaslokaal
  3. Er moet een maximumsalaris komen voor professionele voetballers
  4. Fatbike-eigenaren moeten wegenbelasting betalen
  5. Elke school moet een warme lunch verzorgen
  6. Professionele voetbalwedstrijden mogen alleen nog maar zonder publiek gespeeld worden
  7. Iedereen moet een jaar in het leger na de middelbare school
  8. Kunstmatige intelligentie doet meer goed dan kwaad
  9. Huiswerk mag alleen met pen en papier gemaakt worden
  10. Wapens sturen naar een conflictgebied doet meer kwaad dan goed

Slide 24 - Slide

Huiswerk 06-12-'24
  • Zoek aanvullende, betrouwbare bronnen bij je onderwerp.
  • Vul je schrijfplan zo volledig mogelijk in en neem dit mee naar de les.
  • Schrijf je betoog over je gekozen stelling.

Slide 25 - Slide