TL: H1.4 Inflatie enz. deel 1 en KB H1.2 Hoe word jij beïnvloed
TL: H1.4 Inflatie enz. deel 1 en KB H1.2 Hoe word jij beïnvloed
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
TL: H1.4 Inflatie enz. deel 1 en KB H1.2 Hoe word jij beïnvloed
Slide 1 - Slide
Mededelingen
- Donderdag is er een huiswerkcontrole.
- Is het opgegeven huiswerk niet af dan blijf na het 8e uur even zitten, om dat huiswerk af te maken.
-Jij moet dus aan kunnen tonen dat je alle opgegeven opdrachten van H1 hebt gemaakt.
- Stan en Willem die kunnen nu met Tineke mee voor uitleg en oefenen opgaven H1.2
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je weet wat inflatie is en hoe dit ontstaat.
Je weet wat koopkracht is en hoe dit lager of hoger wordt
Je kunt uitrekenen of de koopkracht is gedaald of is gestegen
Je weet wat een CPI (consumentenprijsindex) is en kunt aan de hand van dit getal aangeven hoeveel procent iets duurder of goedkoper is geworden.
Slide 3 - Slide
Koopkracht
Dit geeft aan hoeveel goederen en diensten je kunt kopen
De koopkracht word bepaalt door:
De hoogte van je inkomen
De hoogte van de prijzen van de producten
Slide 4 - Slide
Inflatie en Deflatie
Inflatie
Wanneer goederen en diensten duurder worden (dus meer kosten) dan spreken we van inflatie.
Deflatie:
Dit betekent dat goederen en diensten goedkoper worden.
Hoe kan er inflatie ontstaan in een land?
Slide 5 - Slide
Inflatie ontstaat door:
Loonstijging
Duurdere grondstofprijzen (olie, graan of andere basis producten worden duurder)
Door een stijging van de vraag naar goederen en diensten
Door een daling in het aanbod van goederen en diensten
Doordat de overheid de belasting verhoogd.
De overheid probeert een inflatie van 2% te krijgen elk jaar
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
De lonen zijn met 5% gestegen. Er was dit jaar een inflatie van 5,5%. Wat gebeurt met de koopkracht?
A
De koopkracht is gedaald
B
De koopkracht is gestegen
C
De koopkracht is gelijk gebleven
Slide 8 - Quiz
Wat is een indexcijfer?
A
Een gewogen gemiddelde met een wegingsfactor
B
Een getal die een exponentiële groei laat zien
C
Een getal dat een procentuele verandering laat zien
D
Cijfer zonder decimalen
Slide 9 - Quiz
Hoe hoog is het indexcijfer van het basisjaar?
100
Slide 10 - Slide
Consumentenprijsindex
Een indexcijfer dat aangeeft met hoeveel procent de prijs van een product daalt of stijgt.
Slide 11 - Slide
De consumentenprijsindexcijfer berekenen
Stap 1. Vermenigvuldig van elke productgroep het prijsindexcijfer met de wegingsfactor
Stap 2. Tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op en tel alle wegingsfactoren bij elkaar op.
Stap 3. Deel het totaal van alle uitkomsten met het totaal van de wegingsfactoren.
Slide 12 - Slide
Bereken de consumentenprijsindexcijfer. Rond af met 1 decimaal. Gebruik het stappenplan van de vorige dia. (Maak dit op papier (dit is vraag 5 op blz.23 van H1.4)
Slide 13 - Open question
Uitwerking voorbeeldvraag
Bereken de consumentenprijsindexcijfer. Rond af met 1 decimaal.
Stap 1 Vermenigvuldig van elke productgroep het prijsindexcijfer met de wegingsfactor
99 x 12= 1188
102 x 6= 612
102 x 26= 2652
101 x 21= 2121
103 x 35= 3605
Stap 2 Tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op.
1188 + 612 + 2652 + 2121+ 3605= 10.178
Stap 3 Deel het totaal van stap 2 met alle wegingsfactoren van alle productgroepen.
Totale wegingsfactoren: 12 + 6 + 26 + 21+ 35=100
10178 : 100= 101,8 (101,78)
De consumentenprijsindexcijfer is 101,8
Dit is vraag 5a t/m 5c uit je boek dus die kun je zo invullen
Slide 14 - Slide
Zelfstandig werken
KB: Maak opgave 7, 8 en vraag 9 van H1.2 (blz.17) . Vul daarnaast de samenvatting in van H1.2 (Blz.26)
TL: Maak opgave 2, 4, 5 & 6 van H1.4. (blz.22 t/m blz.24)
Letop vraag 5 a t/m 5c heb je als het goed is al gedaan, maar vraag 5d nog niet.