3A1_week6

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

Slide 1 - Slide

au programme aujourd'hui
  • lire et écouter A > les matières, les filières
  • lire B > les  indicateurs de temps
  • gramC > les verbes (ir)réguliers : le futur simple et le futur proche 

Slide 2 - Slide

Les devoirs 
Pour le mercredi 24 février 

Slide 3 - Slide

Instructions
we gaan 2 keer luisteren naar de luisterfragmenten die bij Bron A horen:
  • na 1ste keer: globaal luisteren. wie, wat, waar?
  • na 2de keer luisteren: woordweb school + woordweb sollicitatie/bijbaan 

Slide 4 - Slide

Bron A: alle woorden die met school(vakken) te maken hebben

Slide 5 - Mind map

Bron A: alle woorden die te maken hebben met werk/bijbaantje/sollicitatie

Slide 6 - Mind map

Instructions
Prends ton livre de textes, texte B, page 37:
  • trouve tous les indicateurs de temps (tijdbepalingen, woorden die een tijd aangeven)
  • temps de travail : 4 minutes

timer
4:00

Slide 7 - Slide

indicateurs de temps texte B

Slide 8 - Mind map

les indicateurs de temps

Slide 9 - Slide

Le futur simple et le futur proche
  • Est-ce que tu connais le futur simple? explication +exercices


  • Est-ce que tu connais le futur proche? explication + exercices

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Le futur simple
Je kent de futur simple (toekomende tijd) en kan deze toepassen.
Jij kan deze les op jouw tekstboek bz. 38 volgen.

Slide 12 - Slide

Le futur simple 
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik werken"
       "Demain je travaillerai"

Slide 13 - Slide

Le futur simple - stappenplan
bij regelmatige ww op -er, -ir, -re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - plak de juiste uitgang van de futur er achter. Het zijn de uitgangen van avoir= ai/as/a/ons/ez/ont. 
Let op!
       3 - eindigt het hele werkwoord op een 'e' haal deze er dan af.
     

Slide 14 - Slide

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op -ir        op -er            op -re (laatste e haal je eraf)
                  Choisir          Parler             Prendre
Je               choisirai          parlerai             prendrai
Tu               choisiras         parleras            prendras
Il/elle/on  choisira           parlera              prendra
Nous         choisirons      parlerons         prendrons
Vous          choisirez         parlerez           prendrez
Ils                choisiront      parleront          prendront

Slide 15 - Slide

Le futur simple: onregelmatige ww.
  • Bij die zes werkwoorden is de stam onregelmatig
  • être          je serai - ik zal zijn
  • avoir         j'aurai - ik zal hebben
  • faire         je ferai - ik zal doen
  • aller          j'irai - ik zal gaan
  • pouvoir   je pourrai - ik zal kunnen
  • voir           je verrai - ik zal zien

Slide 16 - Slide

Quizzzzzzzzzzzzz
Nous allons faire un petit test

Slide 17 - Slide

In welke tijd staat de zin:
Nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 18 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont partis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 19 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
À Noël nous pourrons partir faire du ski
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 20 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
Je partirai en voiture
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 21 - Quiz

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 22 - Quiz

Verbes en -er
Welke vormen van de future simple
zijn correct ?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 23 - Quiz

Verbes en -re
Welke vormen van de future simple
zijn correct ?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 24 - Quiz

Klik de zin aan waarin de "futur simple" gebruikt wordt!
A
Je vais boire du lait
B
Je partirai à Amsterdam
C
Je mange des légumes
D
Je veux bien avoir une pomme

Slide 25 - Quiz

jij zult kiezen
(choisir)
A
tu choise
B
tu choisis
C
tu choisiras
D
tu choisissais

Slide 26 - Quiz

ik zal praten
(parler)
A
je parlais
B
j'ai parlé
C
je parle
D
je parlerai

Slide 27 - Quiz

zij zal ontmoeten
(rencontrer)
A
elle rencontrera
B
elle rencontrait
C
elle a rencontré
D
elle rencontre

Slide 28 - Quiz

Vertaal de volgende zin:
'jullie zullen eten.'

Slide 29 - Open question

Verbes irréguliers (onregelmatige werkwoorden)

wij zullen doen
A
nous fairons
B
nous ferons
C
nous ferions
D
nous feront

Slide 30 - Quiz

Verbes irréguliers (onregelmatige werkwoorden)
Welke vormen van de future simple zijn correct ?
A
vous aurez
B
elles pouvoiraient
C
tu seras
D
il ira

Slide 31 - Quiz

Als je wilt zeggen dat iets binnen zeer korte tijd gaat plaatsvinden, gebruik je de futur proche. De futur proche bestaat uit een vorm van het werkwoord ALLER + het hele werkwoord (de infinitif)
Opdracht 1: luister (volgende dia) nog eens naar de présent van het werkwoord ALLER

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Hoe maak je de futur proche?
Hoe zet je een werkwoord in de futur proche?

Stap 1: Neem de juiste vorm van het werkwoord ALLER
Bijvoorbeeld: je vais

Stap 2: Zet hier het hele werkwoord achter.
Bijvoorbeeld: parler


Slide 34 - Slide

Stap 3
Je vais parler                                                  Ik ga praten
Tu vas parler                                                  Jij gaat praten
Il va parler                                                       Hij gaat praten
Elle va parler                                                  Zij gaat praten
On va parler                                                   Men gaat praten
Nous allons parler                                      Wij gaan praten
Vous allez parler                                         Jullie gaan praten
Ils vont parler                                               Zij gaan praten
Elles vont parler                                         Zij gaan praten  

Slide 35 - Slide

Vertaal:
Ik ga kopen

Slide 36 - Open question

Vertaal:
Hij gaat worden

Slide 37 - Open question

Vertaal:
Zij gaan wonen

Slide 38 - Open question

Vertaal:
Zij gaan winnen

Slide 39 - Open question

Vertaal:
Jij gaat praten

Slide 40 - Open question