Adjectives & adverbs LJ2

Adverbs & adjectives
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Adverbs & adjectives

Slide 1 - Slide

Wat is een adjective?
A
Een bijwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord
C
Een lidwoord
D
Een zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Quiz

The girl is beautiful.
Waar zegt het woord 'beautiful' iets over?

Slide 3 - Open question

Wat doet een adjective?
A
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
B
Zegt iets over het werkwoord
C
Zegt iets over een bijwoord
D
Zegt iets over de hele zin

Slide 4 - Quiz

Adjective (bijvoeglijk naamwoord)
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord 
The rode stoel. > The red chair. 

Slide 5 - Slide

Wat is een adverb?
A
Een bijwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord
C
Een lidwoord
D
Een zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quiz

The girl sings beautifully.
Waar zegt het woord 'beautifully' iets over?

Slide 7 - Open question

That car can go extremely fast.
Waar zegt het woord 'extremely' iets over?

Slide 8 - Open question

Wat doet een adverb?
A
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
B
Zegt iets over het werkwoord
C
Zegt iets over een bijvoeglijk woord
D
Zegt iets over de hele zin

Slide 9 - Quiz

Adverb (bijwoord)
Zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. 

Zij loopt langzaam. > She walks slowly


Slide 10 - Slide

Adverb (bijwoord)
Het bijvoeglijk naamwoord +ly
Bijv.: Slow > slowly
Eindigt het woord op -y? +ily 
Eindigt het woord op -e? De -e verdwijnt. 
Eindigt het woord op -ic? +ally 

Slide 11 - Slide

Adverb (bijwoord)
Sommige adverbs blijven hetzelfde of hebben een eigen vorm (zie Grammar 13 p. 223).

Bijv. fast, little, late, etc. 

Slide 12 - Slide

The _______ woman _______ waited for the doctor. (patient)

Slide 13 - Open question

The fox ________ jumped over the tree. He was ________ enough to avoid the hunter. (clever)

Slide 14 - Open question

I have a _________ headache. It hurts _________ . (terrible)

Slide 15 - Open question

Adverbs of frequency
Zeggen iets over hoe vaak iets gebeurt.

Bijv.: usually, always, sometimes, never, etc.

Slide 16 - Slide

Adverbs of frequency (plaats)
- Vóór het werkwoord (I often cook.)
- Na een vorm van 'to be' (I am usually on time.)
- Bij 2 of meer werkwoorden: Na het eerste werkwoord. (I have never been to a wedding.)

Slide 17 - Slide

Study p. 177
grammar 5 Adjectives and adverbs

Meer nodig? 
Grammar 13 p. 223.

Slide 18 - Slide