wk 13 Lezen H4 les 1





-  feiten, meningen en argumenten

B2E - Nederlands



1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-5

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson





-  feiten, meningen en argumenten

B2E - Nederlands



Slide 1 - Slide

Leesboek!

Slide 2 - Slide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of onwaar is


Controleerbaar

Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is

Slide 3 - Slide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt


Niet controleerbaar

Je kunt het eens of oneens zijn

Slide 4 - Slide

ARGUMENT

- Reden: waarom je iets vindt



Als je een mening hebt over iets, dan moet je altijd één of meerdere argumenten noemen:
   - Ik vind dit zo, omdat……….
   - Ik vind dit zus, want……..

 (want en omdat zijn signaalwoorden)

Slide 5 - Slide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 6 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 7 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 11 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quiz

Lastige werkwoordsvormen H4
Werkwoorden kun je in drie werkwoordsvormen schrijven: tegenwoordige tijd (tt), verleden tijd (vt) en voltooid deelwoord (vd).

Sommige werkwoorden zijn erg lastig. De tegenwoordige tijd en de voltooide tijd klinken hetzelfde, maar je schrijft die anders. Het gaat om werkwoorden die bijvoorbeeld beginnen met: be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-.

Slide 13 - Slide

Tegenwoordige tijd                                                       Voltooide tijd
Tim verstuurt een bericht.                       Tim heeft een bericht verstuurd.
Vita gebruikt een hamer.                          Vita heeft een hamer gebruikt.
De agent bespiedt de fietser.                 De agent heeft de fietser bespied.
Er gebeurt een ongeluk.                            Er is een ongeluk gebeurd.








Slide 14 - Slide

Maken lastige werkwoordsvormen
Hoofdstuk 4
Opdracht 1 t/m 3

Slide 15 - Slide