Woensdag 23 februari

Wat gaan we doen vandaag?
*Terugblik vorige les
* Leerdoelen vandaag
* Zelfstandig werken
* Kahoot

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen vandaag?
*Terugblik vorige les
* Leerdoelen vandaag
* Zelfstandig werken
* Kahoot

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Niet waar
Waar
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte en onderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms voorbeelden.

Slide 2 - Drag question

This item has no instructions

lerend lezen
zoekend lezen
intensief lezen
Globaal lezen
Kritisch lezen
Ik wil weten waar de tekst over gaat
Ik wil antwoorden op vragen
Ik wil de tekst onthouden en samenvatten
Ik wil de hele tekst begrijpen
Ik wil weten of de bron juist is

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Wat is kritisch lezen?
A
De tekst snel doorlezen en een beeld krijgen waar het over gaat.
B
De tekst niet lezen en alleen kijken naar de titel en tussenkopjes.
C
De tekst lezen, lettend of deze betrouwbaar is en objectief is geschreven.
D
De tekst zo lezen dat je het ook leert.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:

  • Verbanden tussen handelingen van personages en gebeurtenissen leggen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn verbanden tussen personages en gebeurtenissen?
Een verhaal of een gedicht bestaat net zoals non-fictieteksten uit tekstdelen. Denk aan alinea's, strofen, fragmenten, hoofdstukken. En, net zoals bij non-fictieteksten, kun je verbanden leggen tussen tekstdelen van fictieteksten. Wat heeft het ene fragment met het andere te maken, waarom volgt deze strofe na de vorige?

Als je verbanden ziet tussen tekstdelen, begrijp je de tekst (het boek, de film, het liedje) ook beter. In een tekst komen meestal meerdere verbanden voor.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Tijd
De schrijver zet de gebeurtenissen chronologisch achter elkaar.  

Bijvoorbeeld: 
Een boek waarin een dag uit het leven van een jongen wordt verteld. Je leest wat hij allemaal meemaakt, vanaf het moment dat hij wakker wordt totdat hij naar bed gaat.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oorzaak - gevolg
De schrijver zet gebeurtenissen of handelingen van personages samen omdat ze elkaar veroorzaken. 

Bijvoorbeeld: 
Een filmscene waarin je een vrouw in een rolstoel ziet zitten. In een van de scenes erna zie je dat een buschauffeur de vrouw aanrijdt (oorzaak).

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Associatie
De schrijver zet gebeurtenissen of handelingen van personages bij elkaar die iets met elkaar te maken hebben, maar dit is niet direct duidelijk. 

Bijvoorbeeld: 
Een gedicht waarin je de gedachtengang leest van iemand die naar wolken in de lucht staart. In de volgende strofe denkt hij aan zijn overleden moeder (aan wie een wolk hem deed denken).

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Lees
Theorie in werkdoel Begrijp het verhaal
Maak
De 3 opdrachten van dit werkdoel
Tijd
Max 20 minuten
Eerder klaar?
Werk verder of werk aan je eigen leerdoelen
Wat mag verder
Muziek luisteren ( wel met oortjes in),
overleggen op fluisterniveau, vragen stellen

Slide 11 - Slide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Slide 12 - Link

This item has no instructions