Oefentoets H3 Op Stoom

Oefentoets H3 Op Stoom
1 / 58
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 58 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Oefentoets H3 Op Stoom

Slide 1 - Slide

Oefentoets
Neem de tijd om een vraag te maken. 
Heb je een vraag fout? Zoek dan uit wat er fout is! Gebruik je boek, internet, studiewijzer.
Kom je er niet uit? Vraag een klasgenoot of je docent. 
Succes met leren! 
Niet alle leerdoelen worden getoetst in deze oefentoets. 
Vergelijk bij een open vraag, jouw antwoord met het antwoordmodel. 

Slide 2 - Slide

Wat klopt niet?
A
Willem wil zijn koninkrijk Nederlandstalig maken
B
Er zitten meer Nederlanders dan Belgen in het parlement
C
Nederland was rijker dan Belgie en gaat de Belgische schulden betalen
D
Het protestantse geloof wordt in Belgie gelijkwaardig aan het katholieke geloof

Slide 3 - Quiz

Wat hoort bij elkaar?
Vakbond
Belgische Opstand
Imperialisme
Herendienst

Slide 4 - Drag question

Waarom werden Nederland, Belgie en Luxemburg samengevoegd?
A
Omdat Willem I dat graag wilde
B
Zodat een groot en sterk land Frankrijk in de gaten kon houden
C
Omdat ze alle drie Nederlandstalig zijn
D
Dat was makkelijker met handel drijven

Slide 5 - Quiz

In welk jaar krijgen de vrouwen algemeen kiesrecht?
A
1901
B
1917
C
1919
D
1926

Slide 6 - Quiz

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 7 - Quiz

Welk werelddeel verdelen de Europeanen in Berlijn?
A
Azie
B
Afrika
C
Zuid-Amerika
D
De Zuidpool

Slide 8 - Quiz

Waar hoort deze afbeelding bij?
A
Staking van een vakbond
B
Feministen
C
Supportersrellen
D
Vrouwen die gaan werken

Slide 9 - Quiz

Klik op de afbeelding.
Wat kun je zien op deze kaart?
afbeelding
A
Hoeveel mensen er wonen in Nederland
B
Welke koloniën Amerika had
C
Hoeveel koloniën Europese landen hadden
D
Waar welke taal wordt gesproken

Slide 10 - Quiz

Klik op de afbeelding.
wat is de bedoeling van deze poster?
afbeelding
A
het is een aankondiging van een feest
B
om arbeiders op 1 mei in opstand te laten komen
C
om te waarschuwen voor arbeiders op 1 mei
D
dat er op 1 mei een herdenking plaatsvindt

Slide 11 - Quiz

In welk jaar kregen alle mannen kiesrecht?
A
1917
B
1918
C
1919
D
1920

Slide 12 - Quiz

Hieronder staan vier gebeurtenissen.
Welke gebeurtenis vond plaats in 1830?
A
De VOC wordt opgericht.
B
Het cultuurstelsel wordt ingevoerd.
C
Slaven vertrekken naar Suriname.
D
Nederland schaft de slavernij af.

Slide 13 - Quiz

Hoe heten de mensen die in de fabrieken gaan werken?
A
arbeiders
B
landbouwers
C
boeren
D
handwerkers

Slide 14 - Quiz

Vanaf welk jaar is Nederland een echte democratie?
A
1901
B
1917
C
1919
D
1926

Slide 15 - Quiz

Waarom verdween huisnijverheid toen er fabrieken kwamen?
A
Er was geen ruimte meer voor huisnijverheid.
B
Fabrieken waren efficiënter en konden grotere hoeveelheden produceren.
C
Huisnijverheid was te duur geworden.
D
Mensen hadden geen interesse meer in huisnijverheid.

Slide 16 - Quiz

Multatuli was een voorstander van het cultuurstelsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Welke politieke stroming wil minder macht voor de koning?
A
Conservatieven
B
Liberalen
C
Confessionelen
D
Socialisten

Slide 18 - Quiz

Waarom woonden de arbeiders zo dicht bij hun fabriek?
A
Ze vonden hun werk geweldig
B
Ze moesten lopend naar hun werk
C
Alleen daar waren beschikbare woningen
D
Ze hadden ook nachtdienst

Slide 19 - Quiz

Waarom werden er vakbonden opgericht door de arbeiders?

Slide 20 - Open question

Hoe noemen we de problemen van de arbeiders eind 19de eeuw?
A
Liberale kwestie
B
Corona
C
Sociale kwestie
D
Asociale kwestie

Slide 21 - Quiz

Hoeveel procent van hun land moesten de boeren op Java verbouwen voor de Nederlanders?
A
20%
B
25%
C
35%
D
50%

Slide 22 - Quiz

Welke partij richten de arbeiders op in 1894?
A
D66
B
PVV
C
SDAP
D
PVDA

Slide 23 - Quiz

Welke Willem zien we op de afbeelding?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Dit is geen Willem

Slide 24 - Quiz

Een koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie
C
Dictatuur
D
Constitutionele republiek

Slide 25 - Quiz

Koning Willem II heeft na 1848 geen macht meer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Zet in chronologische volgorde
1
2
3
4
Belgische Opstand
Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet
Willem komt terug uit Engeland
Willem II wordt koning

Slide 27 - Drag question

Wie is de man op de afbeelding?
A
Thorbecke
B
Mark Rutte
C
Koning Willem III
D
Tsaar Nicolaas II

Slide 28 - Quiz

Wie voerde het cultuurstelsel in?
A
Johannes van den Bosch
B
Jan Pieterszoon Coen
C
Generaal van Heutsz
D
Koning Willem II

Slide 29 - Quiz

Waarom mag Thorbecke in 1848 wel de grondwet wijzigen?
A
Willem II doet afstand van de troon
B
Willem II is bang voor een revolutie in Nederland
C
Willem II is het gezeur van Thorbecke zat
D
Willem II moet toegeven van zijn vrouw

Slide 30 - Quiz

Wie is wie?
Koning Willem I
Aletta Jacobs
Thorbecke
Jan van Speijk

Slide 31 - Drag question

Wat was 1 van de belangrijkste uitvindingen van de industriële revolutie?
A
De ploeg
B
De stoommachine
C
De auto
D
De computer

Slide 32 - Quiz

Wat is een voorbeeld van nationalisme in Nederland?
Sleep die naar het groene vlak.
In 1841 wordt een standbeeld van Michiel de Ruyter opgericht
In 1850 worden de eerste spoorwegen aangelegd
In 1876 veranderde de naam van de Amsterdamse botermarkt in het Rembrandtplein
Rond 1920 krijgen Nederlanders voor het eerst contact via de telefoon

Slide 33 - Drag question

I Arbeiders richtten politieke partijen op om voor sociale wetgeving te zorgen.
II Vakbonden van arbeiders eisten kortere werkdagen en hoger loon.

A
Beide zijn goed.
B
I is goed en II is fout.
C
I is fout en II is goed.
D
Beide zijn fout.

Slide 34 - Quiz

Koppel aan de juiste tijd
Voor de Industriele Revolutie
Na de Industriele Revolutie

fabrieken
kapitalisme
landbouwsamenleving
handwerkers
huisnijverheid
spinmachine

Slide 35 - Drag question

Zet in de juiste chronologische volgorde
1
2
3
4
Cultuurstelsel
Grondwet van Thorbecke
Ethische politiek
Eerste trein tussen Haarlem en Amsterdam

Slide 36 - Drag question

Wat is geen reden voor de Europese landen om grote delen van de wereld te veroveren?
A
Om er veel geld in te investeren
B
Om grondstoffen vandaan te halen
C
Om te gebruiken als afzetmarkt
D
Voor aanzien

Slide 37 - Quiz

Welke stad kunnen we koppelen aan deze kaartjes?
A
Moskou
B
Kaapstad
C
Berlijn
D
Parijs

Slide 38 - Quiz

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Duitsland
B
Nederland
C
Frankrijk
D
Engeland

Slide 39 - Quiz

Wat hoort niet bij de sociale kwestie?
A
Lage lonen
B
Lange werktijden
C
Slechte wegen
D
Onveilige fabrieken

Slide 40 - Quiz

Heeft deze foto met de sociale kwestie te maken? Leg kort uit.

Slide 41 - Open question

In 1750 werkten de meeste Engelsen in de:
A
Landbouw
B
Fabrieken

Slide 42 - Quiz

In welk jaar eindigde het cultuurstelsel?
A
1830
B
1860
C
1870
D
1900

Slide 43 - Quiz

Welke zin past bij het leven in de industriesteden?
A
Drinkwater en lucht waren meestal vervuild
B
Mensen woonden in huizen met riolering en waterleiding
C
Leven in de stad was niet ongezonder dan op het platteland
D
Het leven was leuk en de huizen groot

Slide 44 - Quiz

Waar ligt Nederlands-Indië. Sleep de blauwe cirkel naar de juiste plek

Slide 45 - Drag question


Stelling: 
Uit de bron blijkt dat het cultuurstelsel geen groot succes was voor Nederland.

Toon met gegevens uit de bron aan of deze stelling wel of niet juist is.
Doe dit als volgt: 'De stelling is juist/ onjuist, omdat.............'
Gebruik de bron

Slide 46 - Open question

Wie hoorden bij de rijke mensen in de industriestad?
A
Fabriekseigenaren
B
Arbeiders
C
Winkeliers
D
Werklozen

Slide 47 - Quiz

Wat is een afzetgebied?
A
een gebied waar je spullen kan verkopen
B
een gebied waar je qua geld wordt afgezet
C
een gebied waar je naar toe vervoerd kan worden
D
een gebied dat gekoloniseerd is

Slide 48 - Quiz

Noem 3 verschillende problemen waar arbeiders mee te maken hadden als ze in een fabriek werkten.

Slide 49 - Open question

Welke twee zinnen passen bij de tijd vóór de Industriële Revolutie?

A Dag en nacht ademde je de vieze rook van fabriekspijpen in.
B De meeste producten werden thuis met de hand gemaakt.
C Bijna alle mensen werkten nog in de landbouw.
D Arbeiderswoningen werden zo dicht mogelijk bij de fabriek gebouwd.


A
A,B
B
B,C
C
C,D
D
A,C

Slide 50 - Quiz

Zijn de situaties voor of na de Industriële revolutie?
Voor
Na

Slide 51 - Drag question

Welke reden wordt genoemd waarom tijdens de industriële revolutie veel mensen van het platteland naar de stad verhuisden?
A
Op het platteland was er minder werk
B
Het loon in de stad was hoger
C
De arbeidsomstandigheden minder goed op het platteland dan in de stad
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 52 - Quiz

Leg het begrip Modern imperialisme uit

Slide 53 - Open question

Arbeiders woonden in kleine huisjes waar het soms smerig was en ziektes uitbraken. Dit is een voorbeeld van arbeidsomstandigheden
A
waar
B
niet waar

Slide 54 - Quiz

De grote verandering waarbij huisnijverheid vervangen wordt door productie in fabrieken en veel mensen in fabrieken gaan werken noem je de........
A
Industriële revolutie
B
Agrarische revolutie
C
Demografische revolutie
D
industriesector

Slide 55 - Quiz

Welke 3 groepen verdienden veel geld met het cultuurstelsel?
A
1. de inheemse bestuurders, 2. de Nederlandse ambtenaren, 3. de Nederlandse staat
B
1. de inheemse bestuurders, 2. de Nederlandse ambtenaren, 3. de Javaanse boeren.
C
1. de inheemse bestuurders, 2. de Javaanse ambachtslieden, 3. de Nederlandse staat
D
1. de Javaanse boeren, 2. de Javaanse ambachtslieden, 3. de Nederlandse staat

Slide 56 - Quiz

Nederlands-Indië heeft Nederland voornamelijk veel geld gekost en geen geld opgeleverd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 57 - Quiz

En nu?
Leren voor de toets, tips:
Lees paragraaf 1 tm 4 nogmaals.
Check of je de leerdoelen uit de studiewijzer onder de knie hebt, zet ze in de vragende vorm en geef antwoord.
Doe lessen in Lesson-Up nogmaals.
Bekijk de filmpjes uit de studiewijzer. 
Maak de vragen in je online werkboek.
Maak de oefentoets in je online werkboek. 

Slide 58 - Slide