Les 1. schrijven

Schrijfvaardigheid
1 / 44
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo escribir frases en español?
Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
  2. Is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  3. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
  4. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, toekomende tijd, etc.)
  5. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  6. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  7. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, bij de Kwakel, boven, achter)
  8. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : Un libro rojo; Nuestra casa roja.
  9. Hebben de vraagwoorden accenten?  é , í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!
  10. Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
Meestal staan de werkwoorden bij elkaar, maar het belangrijkste werkwoord in de zin moet vervoegd zijn

Pedro no quiere hacer sus deberes.
Pedro wil zijn huiswerk niet maken.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
Pedro No quiere hacer sus deberes, of
Nunca quiere hace sus deberes,
 
Maar bij gebruik van dubbele ontkenning: Pedro no va nunca al cine. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd, vervoegd met de juiste persoonsvorm? Dus...
Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
Toekomende tijd.
hablar
(yo) hablo
yo he hablado
voy a hablar
dormir
(yo) duermo
(yo)he dormido
voy a dormir
levantarse
(yo) me levanto
(yo)me he levantado
voy a levantarme

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

4. Staat de tijdsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een tijdsbepaling aan? :
(gisteren, vorige maand, in 1898, om half drie, etc.)

"Esta mañana he comido cereales con yogur"
of 
"He comido cereales con yogur esta mañana "
Deze morgen heb ik müsli met yoghurt gegeten 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

5. Staat de plaatsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een plaatsbepaling aan? :
(hier, daar, in Madrid, in de klas, etc.)

"Esta mañana he aprendido muchas cosas nuevas en la clase."
Deze ochtend heb ik veel nieuwe dingen geleerd in de les.
of :
"En Sevilla puedes ver muchos museos interesantes"
"In Sevilla kun je veel interessante musea zien"

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

6. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bijvoegelijk naamwoord
Het bijvoegelijk naamwoord staat (meestal) achter het zelfstandig naamwoord:
un libro rojo ; unos libros rojos
la camiseta roja ; las camisetas rojas

Denk ook aan de uitzonderingen!: E, L
el libro azul; los libros azules en NIET: azulo, azulos
la camiseta verde ; las camisetas verdes en NIET:verdo, verdos.




Slide 8 - Slide

This item has no instructions

6. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bezittelijk voornaamwoord
Het bezitteijk voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord en geeft aan van wie iets /iemand is: 
mijn boek  - mi libro ;  mijn boeken - mis libros 
jouw broer - tu hermano; jouw broers - tus hermanos
zijn/haar /uw vriend - su amigo ; zijn vrienden - sus amigos
onze dochter - nuestra hija; onze dochters - nuestras hijas
onze zoon - nuestro hijo ; onze zoons - nuestros hijos
jullie zus - vuestra hermana ; jullie zussen - vuestras hermanas 
hun/uw laptop - su portátil ; hun laptops - sus portatiles




Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Gebruik accenten: á,é,ó,í,ú,ñ,¿,¡
Hoe maak je het? : Alt gr + de letter die je nodig hebt.

1)Vraagwoorden hebben altijd accenten: dóndecómo, qué, quién, cuándo, por qué, cuánto(-s), cuál(-es)
2)Vervoegingen: m.n. bij estar en vaak bij vosotros*
3) Let ook op verschil: él <> el ; hij <> de/het
4) Vaak is er ook een accent bij woorden die eindigen op -ión: 
la canción, la estación, la instrucción.


*) maar niet bij ser, ir en ver!

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


1. De jurk en de tas zijn mooi.
2. Ik ga winkelen in de hoofdstad van Nederland.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de stad.
4. Ik hou niet van dure dingen. 
5. Hoe laat is het? Het is vijf voor negen 's morgens.
6. Het is een reclame voor de modeshow
Zinnen schrijven 1
Schrijf je zinnen zelf!

Docenten herkennen Translate gebruik!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Schrijven 1: hier inleveren

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

1 Hij heeft de pizza gegeten.
2 Jullie zijn om 8 uur 's morgens opgestaan 
3 Wij gaan werken bij deze receptie.
4 Zij hebben een regenpak voor de wandeling. 
5 In de koffer liggen een zwembroek, de handdoek en de onvergetelijke slippers.
6 In de winter draag ik een warme trui als ik door de bergen ga. 
7 Ik heb de cursus gedaan om de formulieren in te vullen.
Zinnen schrijven 2
Schrijf je zinnen zelf!

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Schrijven 2: hier inleveren

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

1 Hij heeft de pizza gegeten.  - (Él) ha comido la pizza.
2 Jullie zijn om 8 uur 's morgens opgestaan - (Vosotros) os habéis levantado a las ocho de la mañana.  
3 Wij gaan werken bij deze receptie. - Vamos a trabajar en esta recepción
4 Zij hebben een regenpak voor de wandeling. - Ellos tienen un impermeable para el camino.
5 In de koffer liggen een zwembroek, de handdoek en de onvergetelijke slippers.
 - En la maleta están un bañador, la toalla y las chanclas inolvidables.
6 In de winter draag ik een warme trui als (=cuando) ik door de bergen ga. 
 - En el invierno llevo un jersey abrigado cuando voy por las montañas.
7 Ik heb de cursus gedaan om de formulieren in te vullen.
 - He hecho el curso para rellenar los formularios
Zinnen schrijven 2; Antwoorden

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

¿Cuándo se usa el pretérito indefinido?

Ayer vi la película nueva de Disney Encanto
timer
1:00

Slide 16 - Open question

Hint: zoek in je boek blz. 127
Perfecto
Indefinido
El año pasado
Todavía no
Hoy
En 1988
Ayer
Esta semana

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions

A practicar
Bij de volgende dia's vul je het werkwoord  pretérito indefinido in

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

1- Anoche no (visitar)………………………… a mi abuela. (yo) Voy a ir hoy a visitarla.

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

2- La semana pasada (ir)……………………. a la playa todos los días. (nosotros)

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

3- Anoche no (ir) ………………………….. al cine porque estabas enfermo. (tú)

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

4 -Fernando Alonso (ganar)……………………. ayer la carrera.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

5. El martes ....la serie Friends.
A
vi
B
he visto

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

6.Ayer ....pizza y estaba deliciosa.
A
pedí
B
he pedido

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

7. La semana pasada ...a la piscina con mis amigos.
A
fui
B
he ido

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

8. Ayer ....a caminar con mi familia.
A
salí
B
he ido

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

9. Hace dos días ...un helado.
A
comí
B
he comido

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

10. En las vacaciones de otoño me...en casa.
A
he quedado
B
quedé

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

11. Ayer ...un videojuego con mi novia.
A
he jugado
B
jugué

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

12.Anoche .....muchas horas.
A
dormí
B
he dormido

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Descripciones
1.Beschrijf wat Tomás en Verónica aan hebben en hoe ze zijn. Schrijf minimaal 5 zinnetjes per persoon in het Spaans.
2.Bij oefening 2 zoek je een plaatje dat bij de beschrijving past.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

1. Describe cómo es y cómo está vestido Tomás

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

1.2 Describe cómo va vestida Verónica y cómo es.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

lee la descripción y pon la imagen en la próxima diapositiva
Juan es veterinario y ama a los animales. Tiene 30 años y mide 1.80 aproximadamente. Tiene el pelo castaño, liso y corto. Lleva puesto unos jeans y una camiseta blanca.  Le gusta el rock y en su tiempo libre se dedica a tocar la guitarra eléctrica con un grupo de amigos de la infancia. Posee un carácter fuerte y es un poco testarudo, aunque tiene un gran corazón.
Tiene una familia hermosa compuesta por su esposa y tres hijos que lo acompañan en todos sus proyectos y lo incentivan a seguir creciendo a nivel personal y profesional.

Fuente: https://ejemplosde.co/descripcion-personas/

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Zet de afbeelding van de beschrijving hier. Sube la foto de la descripción anterior aquí

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

¿Tienes preguntas? ¿Qué quieres practicar ?

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Andere links waar je bijvoeglijke vnw kan oefenen
Antónimos

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Describe a un compañero de la clase.
Escribe como mínimo 10 oraciones.

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

EXTRA
1.video PP /VTT
2.video indefinido / verleden tijd
3. signaalwoorden
4. werkwoorden vervoegen VERBUGA


Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Slide 42 - Video

This item has no instructions

Slide 43 - Video

This item has no instructions

Slide 44 - Link

This item has no instructions