1. De ........................ bepaalt in de rechtszaak de straf.
2. Regels over opsporing, berechting en straffen noemen we het ........................................
3. Een rechter houdt ........... rekening met de mening van politici.
4. De rechter houdt ........... rekening met de leeftijd van de verdachte.
5. Een rechter mag geen hogere straf van de .............................. geven.
6. Iemand die toerekeningsvatbaar is kan ............. worden gestraft.
7. Je kunt alleen straf krijgen voor dingen die volgens de ................... strafbaar zijn.
8. Een rechtsstaat is .......................... een democratie.
9. Het recht op vrijheid van meningsuiting staat omschreven in ...........................................
10. Een ................................. geeft aan wat je mag doen.