Tut 28-02-2022

Tutorium Niederländisch
 02-05-2022
Hoofdstuk 11

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Tutorium Niederländisch
 02-05-2022
Hoofdstuk 11

Slide 1 - Slide

Vandaag
  1.  Introductie: verjaardag  
  2. Herhaling bekende woordenschat 
  3. reflexieve werkwoorden 
  4. Schrijven
  5. Lezen: Hoofdstuk 4 Als twee druppels water


Slide 2 - Slide

5

Slide 3 - Video

00:32
Wat betekent 'traktatie' in het Duits?

Slide 4 - Open question

00:53
Wat is een 'schrikkeljaar'?

Slide 5 - Open question

01:12
Wat kunnen de kinderen niet uitleggen?

Slide 6 - Open question

01:41
Wat gebeurt zonder extra dag?
A
De dagen worden korter
B
De seizoenen worden langer
C
De lente valt weg
D
De seizoenen beginnen steeds eerder

Slide 7 - Quiz

02:33
Waarom is het volgend jaar een "dubbele verjaardag" voor het meisje?

Slide 8 - Open question

Woordenschat 
Herhaling

Slide 9 - Slide

das Rad
A
de wiel
B
het wiel
C
de weel
D
het weel

Slide 10 - Quiz

Königstag

Slide 11 - Open question

geschlossen

Slide 12 - Open question

helemaal
A
mehr
B
mal
C
dolle
D
ganz

Slide 13 - Quiz

Zeggen dat je iemand niet verstaat

Slide 14 - Open question

De buurman zegt iets, maar ik weet niet wat hij ...
A
bedoelt
B
betekent

Slide 15 - Quiz

Vraagwoorden

Slide 16 - Mind map

de enkel
A
das Enkelkind
B
der Facharzt
C
der Knöchel
D
der Eimer

Slide 17 - Quiz

het hoofd 
de nek
de buik
de knie
de voet

Slide 18 - Drag question

Haben Sie Fieber?

Slide 19 - Open question

Wo haben Sie schmerzen?

Slide 20 - Open question

Groente
Fruit
de pruim
de druif
de sinaasappel
de peer
de sla
de ui
de wortel
de knoflook
de kool
de aardappel

Slide 21 - Drag question

kleuren

Slide 22 - Mind map

schönes Wochenende

Slide 23 - Open question

mit Karte zahlen

Slide 24 - Open question

Frage jemanden, wie sie/er die Suppe findet.

Slide 25 - Open question

Reflexieve werkwoorden
Ik kleed me aan. 
Je kleedt je aan. 
U kleedt u/zich aan. 
Hij/Ze kleedt zich aan.
We kleden ons aan. 
Jullie kleden je aan. 
Ze kleden zich aan.

Slide 26 - Slide

Julie moeten wat minder werken en ____ wat vaker ontspannen.

Slide 27 - Open question

Aanstaande zaterdag gaat mijn man met me winkelen. Ik verheug ____ er al heel erg op.

Slide 28 - Open question

Ken je het bordspel "Mens erger ____ niet"?

Slide 29 - Open question

Hij was te laat omdat hij ____ had verslapen.

Slide 30 - Open question

Opdracht 8
blz. 140

Schrijven

Slide 31 - Slide

Als twee druppels water 
Kees Opmeer

Slide 32 - Slide

Tot de volgende keer!!! 😊

Slide 33 - Slide