Les 5 periode 3 eerstejaars

les 5 periode 3 Nederlands
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

les 5 periode 3 Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat staat er vandaag op  het programma?
  • Terugblik vorige les;
  • gekke tekst: wat is er aan de hand?
  • sollicitatiebrief en cv gemaakt? Ja, dan krijg je van mij feedback! Nee? Dan maak je de brief nu.

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige les
  • uitleg sollicitatiebrief en cv voor je stage in het tweede jaar;

Slide 3 - Slide

Lesdoel
  • je snapt wat er aan de hand is met een tekst en verbetert deze. 
  • je weet wat een goede sollicitatiebrief en cv is;

Slide 4 - Slide

Vrij lezen

Slide 5 - Slide

WERK IN TWEETALLEN
EEN STUDENT LEEST DE TEKST VOOR, DE ANDER LUISTERT.

BESPREEK VERVOLGENS WAT ER AAN DE HAND IS MET DEZE TEKST.......
 

Slide 6 - Slide

VERBETEREN
PLAATS DE KOMMA'S, DUBBELE PUNT, HOOFDLETTER, AANHALILNGSTEKENS IN DE TEKST!

KLAAR? VRAAG HET ANTWOORDBLAD!

Slide 7 - Slide

Interpunctie

Slide 8 - Slide

Wat weet je van interpunctieregels?

Slide 9 - Mind map

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

wat staat hier?
LET'S EAT GRANDMA
LET'S EAT, GRANDMA

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Handig weetje:
  • Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust? Of een duidelijk verschil in toonhoogte?

  • Vaak gebruik je op die plek een komma.

Slide 17 - Slide

Waar komt de komma?
A
Ik wil graag leren maar, ik heb geen tijd.
B
Ik wil graag leren maar ik, heb geen tijd.
C
Ik wil graag leren, maar ik heb geen tijd.

Slide 18 - Quiz

onthoud: plaats een komma voor:
maar, omdat, doordat, want en tenzij 


Hij is boos, omdat hij zijn zin niet krijgt.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide


Zet de komma('s) op de juiste plek in de zin.

Slide 21 - Slide

In welke zin is de interpunctie juist?
A
Hij zei: 'Ik heb wel zin om te gaan sporten.'
B
Hij zei ik heb wel zin om te gaan sporten.
C
Hij zei, 'ik heb wel zin om te gaan sporten. '

Slide 22 - Quiz

Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde zit in mijn klas
A
Joris, die jongen die gisteren ook mee voetbalde zit in mijn klas.
B
Joris, die jongen die gisteren ook mee voetbalde, zit in mijn klas.
C
Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde.zit in mijn klas.

Slide 23 - Quiz

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.
A
De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed, tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.
B
De koning, die vorig jaar op het ijs uitgleed, tijdens de wedstrijd, zal morgen aftreden.
C
De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd, zal morgen aftreden.
D
De koning, die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd, zal morgen aftreden.

Slide 24 - Quiz

Die nieuwe blauwe mooie auto is van mij.
A
Die nieuwe, blauwe mooie auto is van mij.
B
Die nieuwe blauwe, mooie auto is van mij.
C
Die nieuwe, blauwe, mooie, auto is van mij.
D
Die nieuwe, blauwe, mooie auto is van mij.

Slide 25 - Quiz

Wat is het verschil tussen de dubbele punt en de puntkomma?

Slide 26 - Mind map

Slide 27 - Video

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Het spreekwoord zegt “De appel valt niet ver van de boom.”
A
Er moet geen dubbele punt.
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, want het is de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 30 - Quiz

Beginnen jullie maar vast ik ben iets later
A
Beginnen jullie maar vast, ik ben iets later.
B
Beginnen jullie maar vast: ik ben iets later.
C
Beginnen jullie maar vast; ik ben iets later.
D
Beginnen jullie maar vast; Ik ben iets later.

Slide 31 - Quiz

Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas tomaten brood en pasta.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, want het is directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 32 - Quiz

De toets ging erg goed * ik verwacht minimaal een 9.

Welk leesteken plaats je bij het sterretje?
A
punt
B
komma
C
puntkomma
D
dubbele punt

Slide 33 - Quiz

Denk aan de volgende spullen
- toiletspullen
- een handdoek
- een warme trui, want het kan koud zijn
- iets lekkers voor bij de koffie
A
Denk aan de volgende spullen: - toiletspullen; - een handdoek; - een warme trui, want het kan koud zijn; - iets lekkers voor bij de koffie.
B
Denk aan de volgende spullen; - toiletspullen: - een handdoek: - een warme trui, want het kan koud zijn: - iets lekkers voor bij de koffie.

Slide 34 - Quiz

Ik heb een hekel aan zwemmen toch neem ik een zwembroek mee
A
Ik heb een hekel aan zwemmen: Toch neem ik een zwembroek mee.
B
Ik heb een hekel aan zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.
C
Ik heb een hekel aan zwemmen, toch neem ik een zwembroek mee.
D
Ik heb een hekel aan zwemmen: toch neem ik een zwembroek mee.

Slide 35 - Quiz

Noem 2 dingen die je geleerd hebt over de interpunctieregels!?:;

Slide 36 - Open question

 SOLLICITATIEBRIEF EN CV

  • BRIEF EN CV NOG NIET GEMAAKT? DAN GA JE HIER NU MEE AAN DE SLAG;
  • BRIEF EN CV GEMAAKT? IK KOM LANGS OM FEEBACK TE GEVEN. JE PAST JE BRIEF EN CV EVENTUEEL AAN. 
  • BRIEF EN CV HELEMAAL GOED? DAN NOTEER IK DAT METEEN!

Slide 37 - Slide

Huiswerk
  • Maak de opdrachten die voor je klaarstaan bij de licentie van Nu Nederlands/planning/huiswerk les 5 interpunctie-oefeningen;
  • Pas je sollicitatiebrief aan aan de hand van de feedback die je hebt gekregen op je brief.

Slide 38 - Slide