DIEN AVOND EN DIE ROOZE
'k Heb menig menig uur bij u
gesleten en genoten,
en nooit en heeft een uur met u
me een enklen stond verdroten.
'k Heb menig menig blom voor u
gelezen en geschonken,
en, lijk een bie, met u, met u,
er honing uit gedronken;
maar nooit een uur zoo lief met u,
zoo lang zij duren koste,
maar nooit een uur zoo droef om u,
wanneer ik scheiden moste,
als de uur wanneer ik dicht bij u,
dien avond, neêrgezeten,
u spreken hoorde en sprak tot u
wat onze zielen weten.
[...]
's AVONDS
't Wordt al sterre dat men ziet
in dat hoog en blauw verschiet daar,
blijde sterren, anders niet,
in dat hoog en blauw verschiet.
't Wordt hier altijd al verdriet,
van dat oud en zwart verdriet daar,
't Wordt hier altijd anders niet
als dat oud en zwart verdriet.
Laat mij, laat mij, in 't verdriet,
vliegen naar dat hoog verschiet daar,
waar men al die sterren ziet,
al die sterren,. . . anders niet!