Welvaart (1e) H4. De arbeidsmarkt

Week 40 (vanaf 30 september 2024)
Hoofdstuk 4. De arbeidsmarkt
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (conjunctuur)
  • leerdoelen
  • instructie
  • maakwerk: opdracht 4.1 t/m 4.4
1 / 52
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Week 40 (vanaf 30 september 2024)
Hoofdstuk 4. De arbeidsmarkt
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (conjunctuur)
  • leerdoelen
  • instructie
  • maakwerk: opdracht 4.1 t/m 4.4

Slide 1 - Slide

Herhaling vorige les (conjunctuur)

Slide 2 - Slide

Herhaling vorige les (begrotingsbeleid)
Anti- en procyclisch begrotingsbeleid
Ingebouwde (automatische) stabilisatoren zijn sociale uitkeringen en progressieve belastingen.

Slide 3 - Slide

Herhaling vorige les (ECB)
De ECB beïnvloed de bestedingen met haar monetair beleid (doel: inflatie van 2% per jaar).

Laagconjunctuur
  • wat: maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten
  • hoe: renteverlaging -> minder sparen / meer lenen -> meer bestedingen -> vraag stijgt -> productie stijgt -> BBP stijgt 

Hoogconjunctuur
  • wat: maatschappelijke geldhoeveelheid verkleinen
  • hoe: renteverhoging -> meer sparen / minder lenen -> minder bestedingen -> vraag daalt -> productie daalt -> BBP daalt

Slide 4 - Slide

Opdracht 3.13 (pagina 41)
Van een land zijn de gegevens uit de tabel bekend. Bereken het BBP via:
a. de subjectieve methode.
  • BBP = arbeidsinkomens + kapitaalinkomens + afschrijvingen
  • BBP = 343 + 140 + 90 = 573 (miljard).
b. de bestedingsmethode.
  • BBP = Y = C + I + O + E - M
  • BBP = Y = 265 + 99 + (80 + 27 + 59) + 396 - 353 = 573 (miljard).
c. de objectieve methode.
  • BBP = toegevoegde waarde bedrijven + toegevoegde waarde overheid
  • BBP = (1.210 - 717) + 80 = 573 (miljard).

Slide 5 - Slide

Leerdoelen H4. Arbeidsmarkt
  • Ik kan de eerste 12 begrippen op pagina 59 omschrijven (zie ook LWEO).
  • Ik kan vraag en aanbod van arbeid beschrijven en hier berekeningen mee uitvoeren.
  • Ik kan het verband tussen werkgelegenheid, BBP en arbeidsproductiviteit beschrijven.
  • Ik kan uitleggen waarom de werkgelegenheid vertraagd reageert op het BBP.



































Slide 6 - Slide

Arbeidsmarkt



De arbeidsmarkt is een abstracte markt van vraag (= werkgelegenheid) en aanbod (= beroepsbevolking).

Slide 7 - Slide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal feitelijk bezette banen in een land
  • het aantal personen dat een baan heeft en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  • de werkgelegenheid kan worden uitgedrukt in
  1. arbeidsjaren (voltijdbanen)
  2. in personen

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 8 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 9 - Slide

Vacatures
Het aantal vacatures in relatie tot het aantal werklozen geeft een goed beeld van de spanning op de arbeidsmarkt.

In de figuur hiernaast zie je dat we eind 2023 in Nederland 114 vacatures per 100 werklozen hadden. Er is op dit moment dus een krappe arbeidsmarkt die eind 2021 (aantal vacatures > aantal werklozen) in gang is gezet.

Slide 10 - Slide

Aanbod van arbeid

Slide 11 - Slide

Filmpje
De arbeidsmarkt in een notendop (CBS).



Kijkvragen:
1. hoe groot is de beroepsgeschikte bevolking in Nederland?

2. hoe groot is de beroepsbevolking in Nederland?

3. hoe groot is het werkzame deel van de beroepsbevolking in Nederland?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Filmpje
De arbeidsmarkt in een notendop (CBS).



Kijkvragen:
1. hoe groot is de beroepsgeschikte bevolking in Nederland?
  • 13,1 miljoen
2. hoe groot is de beroepsbevolking in Nederland?
  • 13,1 (beroepsgeschikte bevolking) - 3,4 (niet-aktieven) = 9,7 miljoen
3. hoe groot is het werkzame deel van de beroepsbevolking in Nederland?
  • 8,9 miljoen

Slide 14 - Slide

Beroepsbevolking (onbenut arbeidspotentieel)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Aanbod van arbeid (factoren)
De volgende factoren zijn van invloed op het aanbod van arbeid:
  • hoogte van de lonen
  • wettelijke factoren zoals leerplicht en AOW-leeftijd
  • demografische factoren zoals  bevolkingsomvang en leeftijdsopbouw
  • cultureel bepaalde factoren zoals geslacht en deeltijdwerk
  • institutionele factoren zoals overheidsbeleid

Slide 17 - Slide

Vraag naar arbeid
De werkgelegenheid (vraag naar arbeid) wordt bepaald door:
  • de hoogte van de productie (BBP)
  • de hoogte van de arbeidsproductiviteit (hoeveel maak ik in een uur?)


Positief verband tussen BBP en werkgelegenheid: over het algemeen zijn er meer werknemers nodig als de productie (BBP) toeneemt.

Hoe kan het BBP sterker groeien dan de werkgelegenheid?
Als de arbeidsproductiviteit stijgt, komt een deel van de BBP stijging door werknemers die sneller werken en zijn dus geen extra werknemers nodig.
Werkgelegenheid=ArbeidproductiviteitBBP

Slide 18 - Slide

Vraag naar arbeid (vertraagt)
Als het BBP daalt, dan daalt de werkgelegenheid (vertraagt).
Als het BBP groeit, dan stijgt de werkgelegenheid (vertraagt).

Bij economische krimp (daling BBP):
willen werkgevers niet direct hun werknemers ontslaan. Hierdoor daalt de arbeidsproductiviteit, omdat de productie sterker daalt dan het aantal werknemers.

Bij economische groei (toename BBP):
zijn werkgevers vaak afwachtend met het aannemen van nieuw personeel. In tussentijd worden de extra werkzaamheden opgevangen door de al zittende werknemers of uitzendkrachten.


Slide 19 - Slide

Stromen tussen arbeidsposities

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 4.1 t/m 4.4 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met paragraaf 4.2.2

Slide 22 - Slide

Week 41 (vanaf 7 oktober 2024)
Hoofdstuk 4. De arbeidsmarkt
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (arbeidsmarkt)
  • leerdoelen
  • instructie (werkloosheid en ontwikkelingen)
  • maakwerk: opdracht 4.5 t/m 4.14

Slide 23 - Slide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal feitelijk bezette banen in een land
  • het aantal personen dat een baan heeft en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  • de werkgelegenheid kan worden uitgedrukt in
  1. arbeidsjaren (voltijdbanen)
  2. in personen

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 24 - Slide

Aanbod van arbeid

Slide 25 - Slide

Vraag naar arbeid
De werkgelegenheid (vraag naar arbeid) wordt bepaald door:
  • de hoogte van de productie (BBP)
  • de hoogte van de arbeidsproductiviteit (hoeveel maak ik in een uur?)


Positief verband tussen BBP en werkgelegenheid: over het algemeen zijn er meer werknemers nodig als de productie (BBP) toeneemt.

Hoe kan het BBP sterker groeien dan de werkgelegenheid?
Als de arbeidsproductiviteit stijgt, komt een deel van de BBP stijging door werknemers die sneller werken en zijn dus geen extra werknemers nodig.
Werkgelegenheid=ArbeidproductiviteitBBP

Slide 26 - Slide

127. Tot de beroepsbevolking behoren ...
A
werknemers
B
vacatures
C
werklozen
D
zelfstandigen

Slide 27 - Quiz

129. Als vraag naar arbeid en aanbod van arbeid aan elkaar gelijk zijn, is er geen werkloosheid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

130. Het werkloosheidspercentage geeft aan …
A
hoeveel procent van de bevolking werkloos is.
B
hoeveel procent het aanbod van arbeid hoger is dan de vraag naar arbeid.
C
hoeveel procent van de beroepsbevolking werkloos is.
D
hoeveel procent van de beroepsbevolking een werkloosheidsuitkering heeft.

Slide 29 - Quiz

Van een land is bekend dat de werkgelegenheid 8 miljoen bedraagt, de werkloosheid 400.000 en het aantal vacatures 500.000.

In dit land is sprake van een ... I ... arbeidsmarkt en het werkloosheidspercentage bedraagt ... II ...
A
I = krappe, II = 5,0%
B
I = krappe, II = 4,8%
C
I = krappe, II = 4,5%
D
I = ruime, II = 5,0%

Slide 30 - Quiz

In een land bedraagt het werkloosheidspercentage 6,5%. De beroepsbevolking stijgt met 2%, terwijl het aantal werklozen daalt met 5%.

Bereken het nieuwe werkloosheidspercentage.
A
6,1%
B
6,3%
C
3,5%
D
6,2%

Slide 31 - Quiz

Leerdoelen H4. Arbeidsmarkt
  • Ik kan de eerste 18 begrippen op pagina 59 omschrijven (zie ook LWEO).
  • Ik kan vraag en aanbod van arbeid beschrijven en hier berekeningen mee uitvoeren.
  • Ik kan het verband tussen werkgelegenheid, BBP en arbeidsproductiviteit beschrijven.
  • Ik kan uitleggen waarom de werkgelegenheid vertraagd reageert op het BBP.
  • Ik kan onderscheid maken tussen conjuncturele werkloosheid en structurele werkloosheid.
  • Ik kan de oorzaken van conjuncturele werkloosheid en structurele werkloosheid.
  • Ik kan het verband beschrijven tussen loonkosten per eenheid product, loonkosten per werknemer en arbeidsproductiviteit en hier berekeningen mee kunnen uitvoeren.
  • Ik kan herkennen wanneer er sprake is van loonmatiging.



































Slide 32 - Slide

Leerdoelen H4. Arbeidsmarkt
  • Ik kan voorbeelden van flexibele arbeidsinzet herkennen.
  • Ik kan voor- en nadelen noemen van de toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt.
  • Ik kan beschrijven dat werkgevers bij de keuze tussen een vaste of een flexibele arbeidsrelatie een afruil maken tussen binding en flexibiliteit.
  • Ik kan beschrijven dat er een gevangenendilemma kan ontstaan rondom de vraag hoeveel werkgevers gaan investeren in de scholing van flexwerkers.
  • Ik kan uitleggen dat de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt een remmend effect heeft op de loonontwikkeling.



































Slide 33 - Slide

Werkloos
De werkloze beroepsbevolking bestaat uit:
  1. alle 15- tot 75-jarigen die in Nederland wonen
  2. die geen betaald werk hebben
  3. maar wel recent naar werk hebben gezocht
  4. en daarvoor direct beschikbaar zijn

Slide 34 - Slide

Filmpje
Filmpje van de EcoShow over 5 soorten werkloosheid.

Kijkvraag: welke 5 soorten van werkloosheid worden genoemd?

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Filmpje
Filmpje van de EcoShow over 5 soorten werkloosheid.

Kijkvraag: welke 5 soorten van werkloosheid worden genoemd?
  1. conjuncturele werkloosheid (vraag)
  2. structurele werkloosheid (aanbod)
  3. seizoenswerkloosheid
  4. regionale werkloosheid
  5. frictie werkloosheid (tijd tussen 2 banen)

Slide 37 - Slide

Werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Door te lage bestedingen en dus te weinig productie. Dus door de vraagkant, conjunctuur, bestedingskant van de economie. Terugdringen door anticyclisch beleid: bestedingen moeten weer stijgen.

Structurele werkloosheid
Aanbodkant: productiefactoren sluiten niet aan.
Voorbeeld: Er is veel vraag naar zorgpersoneel maar werkzoekenden hebben allemaal geen zorgachtergrond.


Slide 38 - Slide

Structurele werkloosheid (oorzaken)
1) Frictiewerkloosheid
Het duurt even voordat werkzoekenden een nieuwe baan vinden.
2) Werkloosheidsuitkeringen
Gunstige voorwaarden rondom de werkloosheiduitkeringen:
mensen nemen langer de tijd om een nieuwe passende baan te vinden.
3) Dynamiek arbeidsmarkt
Sommige banen verdwijnen door innovatie en er ontstaan nieuwe banen (aanpassingsproces).
4) Loonkosten
Vraag lager dan aanbod wordt veroorzaakt door minimumlonen, machtige vakbonden of hoge belasting op arbeid. Loon neemt zelfden af, ook niet in slechte tijden, mensen worden ontslagen omdat ze te duur worden.

Slide 39 - Slide

Loonmatiging
Loon neemt zelfden af, ook niet in slechte tijden, mensen worden ontslagen omdat ze te duur worden. Oplossing? Loonmatiging

Hoe kun je zorgen dat de loonkosten per product gaan dalen, terwijl het uurloon gelijk blijft?

De arbeidsproductiviteit moet sterker stijgen dan de loonkosten per werknemer (dan pas dalen de loonkosten per product).

Slide 40 - Slide

Arbeidsmarkt (kenmerken)
De arbeidsmarkt is geen perfecte markt omdat hij minder flexibel is door:
  • demografische factoren (zoals vergrijzing)
  • stand van de economie (arbeid is een grote kostenpost voor bedrijven)
  • invloed van de overheid (zoals het minimum loon) en werkgever- en werknemersorganisaties (zoals de CAO = Collectieve Arbeids Overeenkomst)
  • het 'product arbeid' is niet homogeen (zoals kwaliteiten, opleiding en specialisatie)
  • geen vrije toetreding (zoals opleiding) en uittreding (zoals ontslagrecht)
  • arbeidscontract: vast/flexibel, tijdelijk/onbepaalde tijd en fulltime/parttime
  • verplichte verzekeringen tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en pensioen

Gevolg: flexibilisering van de arbeidsmarkt met ZZP'ers en zelfstandigen met personeel 

Slide 41 - Slide

Deregulering en flexibilisering
Kenmerken van deregulering en flexibilisering:
  • geen dure ontslagvergoedingen voor werkgevers
  • zwakke positie laaggeschoolde ZZP-ers
  • geen werknemersverzekeringen (WW en WIA) voor ZZP-ers
  • geen pensioen voor ZZP-ers
  • tijdelijke arbeidscontracten flexwerkers
  • minder scholing flexwerkers (gevangendilemma)
  • uitbuiting flexwerkers?

Slide 42 - Slide

Vernieuwing Nederlandse Arbeidsmarkt
Commissie Borstlap presenteert rapport 'In wat voor land willen wij werken?' (januari 2020):
  • maak tijdelijke arbeidscontracten duurder voor werkgevers
  • voorkom schijnzelfstandigheid
  • individueel ontwikkelbudget
  • verlaag belasting- en premiedruk op arbeid
  • behandel werknemers en ZZP-ers voor de inkomensheffing gelijk
  • zorg voor één collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering

Slide 43 - Slide

Arbeidsrelaties

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

147. Bij een negatieve output gap is er sprake van …
A
conjuncturele werkloosheid.
B
structurele werkloosheid.
C
conjuncturele en structurele werkloosheid.

Slide 46 - Quiz

153. Als de totale werkloosheid groter is dan de structurele werkloosheid, zal de loonkosteninflatie afnemen.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 47 - Quiz

159. We spreken van loonmatiging als de …(I) … minder sterk stijgt/stijgen dan de …(II).
A
(I) = arbeidsproductiviteit (II) = loonkosten per werknemer
B
(I) = loonkosten per werknemer (II) = arbeidsproductiviteit

Slide 48 - Quiz

169. Als middel om de werkloosheid te verminderen werkt loonmatiging beter naarmate een land meer handel met het buitenland drijft.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 49 - Quiz

Stijging arbeidsproductiviteit = 2%
Stijging productie = 3%
Stijging loonkosten per werknemer = 1,5%

Hierdoor ... I ... de werkgelegenheid en ... II ... de loonkosten per eenheid product.
A
I = daalt, II = dalen
B
I = stijgt, II = stijgen
C
I = daalt, II = stijgen
D
I = stijgt, II = dalen

Slide 50 - Quiz

170. Bij de keuze voor de grootte van de flexibele schil moeten de bedrijven een afweging maken tussen binding en flexibiliteit.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 51 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 4.5 t/m 4.14 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met zelftest hoofdstuk 4

Slide 52 - Slide