Politiek

Politiek
Het maken van keuzes en het nemen van besluiten.

Besturen van het land, een provincie of een gemeente.
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Politiek
Het maken van keuzes en het nemen van besluiten.

Besturen van het land, een provincie of een gemeente.

Slide 1 - Slide

Democratie
  • In Nederland kiezen we vertegenwoordigers die deze besluiten nemen.
  • Die vertegenwoordigers vormen samen het parlement (volksvertegenwoordiging).
  • Het parlement bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

In Nederland leven we in een democratie.
Wat betekent democratie?
A
Alle volwassen mensen mogen meedenken en meebeslissen over ons land.
B
De Koning is de baas van Nederland. De regering luistert naar wat hij zegt en voert zijn plannen uit.
C
Bij elk besluit dat de regering neemt, wordt er overlegd met het volk,

Slide 4 - Quiz

Vrijheid van meningsuiting. Wat betekent dat?

Slide 5 - Open question

De Nederlandse staat is opgedeeld in drie machten. Welke is van onderstaande niet correct?
A
Wetgevende macht
B
Rechterlijke macht
C
Politieke macht
D
Uitvoerende macht

Slide 6 - Quiz

Wat houdt artikel 1 van de grondwet in?
A
Je mag niet discrimineren
B
In de EU is iedereen voor de wet gelijk
C
Iedereen in Nederland is voor de wet gelijk

Slide 7 - Quiz

kiesrecht
Als je 18 bent en de Nederlandse nationaliteit hebt, mag je stemmen op een politieke partij

Je kunt zelf ook kandidaat worden door bij een politieke partij te gaan

Algemeen kiesrecht: iedereen mag stemmen

Slide 8 - Slide

Mag je stemmen als je in de gevangenis zit?
A
Ja ,je mag altijd stemmen als je in de gevangenis zit
B
Ja, behalve als de rechter je het kiesrecht heeft ontnomen
C
Nee , gevangenen mogen niet stemmen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Wat gebeurt er op Prinsjesdag?
A
Dan leest de Koning de Troonrede voor.
B
Dan leest de Koning de Miljoenennota voor.
C
Dan leest de Koning de Rijksbegroting voor.

Slide 11 - Quiz

Op Prinsjesdag begint het politieke jaar. Wie spreekt op Prinsjesdag
de Troonrede uit?
A
De minister van Financiën
B
Premier Mark Rutte
C
Koning Willem-Alexander
D
Prinses Beatrix

Slide 12 - Quiz

Wanneer is Prinsjesdag?
A
eerste dinsdag september
B
tweede dinsdag september
C
derde dinsdag september
D
vierde dinsdag september

Slide 13 - Quiz

Wat is de eerste zin van de troonrede?
A
Leden van de Staten-Generaal
B
Hallo allemaal, wat fijn dat je er bent
C
Leden van de Eerste en de Tweede Kamer
D
Hoera! Hoera! Hoera!

Slide 14 - Quiz

Politieke Partij
Groep mensen met dezelfde standpunten.
Proberen bij verkiezingen zoveel mogelijk stemmen te krijgen.
Zo willen zij invloed krijgen over beslissingen.

Slide 15 - Slide

Wat is politiek?
A
Het handhaven van de orde en veiligheid.
B
Als een land een democratie is.
C
Het maken van keuzes en het nemen van besluiten.
D
Het parlement.

Slide 16 - Quiz

Wat is een politieke partij?
A
Een groep mensen met dezelfde standpunten.
B
Een groep mensen die belangrijke beslissingen nemen.
C
Een vereniging van mensen met dezelfde hobby's.
D
Alle leden van de Eerste Kamer.

Slide 17 - Quiz

Eerste Kamer

Tweede Kamer

Slide 18 - Slide

Waaruit bestaat het parlement in Nederland?
A
Eerste Kamer + Tweede Kamer
B
Koning + Koningin
C
Minister-President + Eerste Kamer
D
Tweede + Derde Kamer

Slide 19 - Quiz

Hoe oud moet je zijn om te mogen stemmen?
A
14
B
16
C
18
D
20

Slide 20 - Quiz

Hoeveel politieke partijen zitten er nu in de Tweede Kamer? zoek dit op

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Video

Hoe oud moet je zijn om in de Tweede Kamer te mogen zitten?
A
16 jaar
B
18 jaar
C
21 jaar
D
23 jaar

Slide 23 - Quiz

Hoe lang mag iemand in de Tweede Kamer zitten?
A
4 jaar
B
8 jaar
C
12 jaar
D
onbeperkt

Slide 24 - Quiz

Hoeveel zetels heeft de Tweede Kamer?
A
75
B
150
C
100
D
175

Slide 25 - Quiz

Wat is het parlement?
A
eerste kamer
B
tweede kamer
C
eerste en tweede kamer samen
D
derde kamer

Slide 26 - Quiz

Hoeveel stemmen heb je ongeveer nodig voor een zetel in de Tweede Kamer? ( zoek dit op )

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Video

Wie controleert de regering/ministers?
A
de Koning
B
de Tweede Kamer
C
de Eerste Kamer
D
de ministers zelf

Slide 29 - Quiz

Regering =
A
Minsters + Tweede kamer
B
Eerste Kamer + Tweede Kamer
C
Koning + Ministers
D
Koning + Tweede Kamer

Slide 30 - Quiz

Een regeringsplan kan doorgaan als het is goedgekeurd door..
A
eerste kamer
B
tweede kamer
C
eerste en tweede kamer
D
koning

Slide 31 - Quiz

Wat zie je op het plaatje?
A
De Eerste Kamer
B
De Tweede Kamer
C
Athene
D
Het paleis van de koning.

Slide 32 - Quiz

Einde

Slide 33 - Slide

Kiezen
Elke 4 jaar mogen Nederlanders kiezen.
Er zijn verkiezingen voor: gemeente
                                                      provincie
                                                      het land
De mensen stemmen dan op een politieke leider.
De politieke leiders zijn lid van een politieke partij.

Slide 34 - Slide

De gemeente.
Gemeenteraad.
De gemeenteraad kiest wethouders.
Zij zorgen voor vergunningen, veiligheid en ander dingen in de gemeente.
De burgemeester is de voorzitter.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

De provincie.
Provinciale Staten.
Waar komt een nieuwe weg, waar komen nieuwe huizen.
De commissaris van de Koning is de voorzitter.

De Provinciale Staten kiezen ook de leden van de Eerste kamer. 

Slide 37 - Slide

Rijk, provincie of gemeente?




Rijk is landelijk        provincie is provinciaal      gemeente is lokaal

Slide 38 - Slide

Gemeente
Provincie
Het Rijk

Slide 39 - Drag question

De gemeente regelt
A
zaken voor het hele land
B
de indeling van het grondgebied
C
de infrastructuur
D
alles in je woonplaats

Slide 40 - Quiz

Wie besturen de gemeente?
A
De gemeenteraad
B
De provincies
C
Wethouders en burgemeester

Slide 41 - Quiz

Deze persoon staat aan het hoofd van de provincie
A
Koning
B
Burgemeester
C
Commissaris van de Koning
D
Minister-president

Slide 42 - Quiz

Wat is een taak van de provincie?
A
Planning van een woonwijk
B
Zuiveren van afvalwater
C
Leveren van goederen
D
Aansturen van ministers

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Video

Na de verkiezingen...
A
gaat de grootste partij regeren
B
wordt er direct een coalitie gevormd
C
gaan partijen onder leiding van een informateur kijken wie er samen kunnen regeren

Slide 45 - Quiz

Wat is de oppositie?
A
alle tegenstanders
B
partijen op de publieke tribune
C
alle partijen die niet in de coalitie zitten

Slide 46 - Quiz


Wat is het verschil tussen de coalitie en de oppositie? 
A
De oppositie zit in de Tweede Kamer, de coalitie niet
B
De coalitie mag stemmen over wetsvoorstellen en de oppositie niet
C
De partijen die de coalitie vormen zitten in de regering, de oppositie niet
D
De partijen in de coalitie zitten rechts in de zaal, de oppositie links

Slide 47 - Quiz

Hoe noem je de samenwerkende regeringspartijen?
A
meerderheid
B
oppositie
C
coa-regering
D
coalitie

Slide 48 - Quiz

einde

Slide 49 - Slide