This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
2.1 Pinpas of portemonnee?
Slide 1 - Slide
Hoe betaal jij het meest?
A
Portemonnee
B
Pinpas
Slide 2 - Quiz
2.1 Pinpas of portemonnee?
Na afloop van deze les kun/weet je:
...twee soorten geld benoemen
...twee ruilvormen opnoemen
.... wat sparenen rente is
....waarom mensen sparen
...rekenen met rente
Slide 3 - Slide
2.1 Pinpas of portemonnee?
2 soorten geld:
Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.
Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken. (let op!: met geld op een spaarrekening kun je niet direct betalen! Is dus ook geen giraal geld..)
Slide 4 - Slide
Welk soort geld herken je?
1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas. 2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal
2= giraal
D
1= giraal
2= chartaal
Slide 5 - Quiz
2.1 Pinpas of portemonnee?
Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten. Na een maand pin je bij de geldautomaat € 20 euro.
Wat gebeurt er met de geldsoorten?
1.
2.
3.
Slide 6 - Slide
Betalen met chartaal geld = met munten / bankbiljetten
Betalen met giraal geld= met pinpas
Electronisch betalen= via internet of met je telefoon
Slide 7 - Slide
oude saldo + ontvangsten - uitgaven = nieuwe saldo
(verzamel eerst de uitgaven en de ontvangsten apart zodat je die totalen hebt)
Mee kunnen rekenen!!!!!!!!!!:
Slide 8 - Slide
Indirecte ruil: geld ruilen tegen goederen of diensten
Slide 9 - Slide
Zonder gebruik van geld dus.
Slide 10 - Slide
2.2 waarom zou je sparen?
Na afloop van deze les kun/weet je:
...rekenen met rente
....de drie geldfuncties
....waarom mensen geld lenen
.....waarom "geld lenen kost geld"juist is.
Slide 11 - Slide
Sparen betekent: niet nu uitgeven maar bewaren voor later.
Dat kan in een spaarpot of op een spaarrekening. Op een spaarrekening ontvang je rente als beloning (de bank kan jouw geld dan ook weer uitlenen aan een andere en daar hogere rente voor vragen!!)
Bijvoorbeeld: Mijn spaargeld is € 1.200. Ik ontvang 2% rente per jaar. Hoeveel rente ontvang ik in euro's? (zie ook opgave 19)
Sparen
Slide 12 - Slide
Spaarmotieven (redenen om te sparen)
Sparen voor een doel (bijvoorbeeld Xbox, paardrijlaarzen)
Sparen uit voorzorg (bijvoorbeeld auto gaat stuk)
Sparen voor de rente
Slide 13 - Slide
Op mijn spaarrekening staat € 1.200. De bank betaalt 1,7% rente per jaar. Hoeveel rente ontvang ik na 1 jaar? (antwoord in 2 decimalen)
timer
2:00
Slide 14 - Open question
De drie geldfuncties:
We gebruiken geld:
1 als ruilmiddel, als je iets koopt (ook wel betaalmiddel) 2 als spaarmiddel, wanneer je geld bewaart om later uit te geven 3 als rekenmiddel, wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft
Slide 15 - Slide
2.2 waarom zou je lenen?
Waarom lenen mensen geld?
Slide 16 - Mind map
Lenen
Leenmotieven (Redenen om geld te lenen): 1 Je wilt nu al iets duurs hebben en gebruiken 2 Je hebt onverwacht dringend geld nodig
3 Iets groots als een huis (hypothecaire lening)
Slide 17 - Slide
Geld lenen kost geld
Als je geld leent dan moet je het terugbetalen, dat noemen we AFLOSSEN.
Maar je moet ook een extra bedrag betalen omdat je zolang het geld van een ander mocht gebruiken. Dat is RENTE.
Elke maand betaal je rente en aflossing. Dit heet samen: maandtermijn.
Slide 18 - Slide
Het rentepercentage uitrekenen
Dit kan op twee manieren:
1. met de formule uit het boek (blz 50):
betaalde rente x 100 = rente percentage
geleend bedrag
2. met een verhoudingstabel
Slide 19 - Slide
Kunnen we dit oplossen?
Je leent € 1.500. Je betaalt de lening in 1 jaar terug met maandtermijnen van € 132.
a. Bereken hoeveel euro je extra terugbetaald (=rente!!!)