1. This is the man to
whom we sold our car. "To" is een voorzetsel, "man" is een persoon, dus "whom"
2. Anna, whose brother is in my class, is nice. Bezit, dus "whose"
3. Do you remember the man (that / who) we talked to last night? Dit is een defining relative clause, dus je mag "that' gebruiken. Je relative pronoun is geen onderwerp, dus je mag het ook weglaten.
4. I'm reading a book which/that is about teenagers fighting each other in an arena. Dit is een defining relative clause waarin het relative pronoun het onderwerp is. je mag dus wel "that" gebruiken, maar je mag het niet weglaten.
5. The Hunger Games, which is about fighting teenagers, is a very popular book. Dit is een non-defining relative clause (na een komma) dus alleen "which" is goed.