Present Simple plus negatives and questions

Present Simple
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Present Simple

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Present Simple
Wat is het onderwerp?  

meervoud?
we       you          they

Dan gebruik je het hele werkwoord.
enkelvoud?
I
you

Dan gebruik je het hele werkwoord
Enkelvoud, geen I of you?
Dan gebruik je werkwoord + s

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Present Simple
Wat is het onderwerp?  
                     - meervoud? dan gebruik je het hele werkwoord
                          We walk to school every day.
                    - enkelvoud? Is het I/ you? Ook dan heel werkwoord
                            You /I watch a movie every evening.
                    -enkelvoud? he/she/it? Dan gebruik je werkwoord + s
                             She plays at the playground every weekend.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Negatives in present simple
Soms wil je iets zeggen met een ontkenning (meestal met het woordje 'niet' erin). Dat doe je zo:
Bijvoorbeeld:
- Ik maak mijn huiswerk niet.
- I do not/don't do my homework.
Zoals je ziet gebruiken we dan het hulpwerkwoord 'do' + 'not'. Als het onderwerp van de zin een he/she/it is, dan gebruiken we geen 'do', maar 'does' + 'not'. Daarachter plakken we het hele werkwoord.

Slide 7 - Slide

Questions in present simple
Het komt ook weleens voor dat je iets in een vraagzin wilt zetten:
- Hou jij van zwemmen?
- Do you like swimming?
Net als bij de ontkennende zinnen gebruiken we dan het hulpwerkwoord 'do' + het hele werkwoord.
Meestal komt daartussen eerst nog het persoonlijk voornaamwoord.
Ook bij de vragende zinnen moet je bij he/she/it 'does' + het hele werkwoord gebruiken.

Slide 8 - Slide

LET OP!!! UITZONDERINGEN!
Engels zou Engels niet zijn, wanneer deze geen uitzonderingen heeft. Zo ook bij vragen en ontkenningen.
Er zijn een aantal werkwoorden waar je geen 'to do' bij hoeft te gebruiken. Een aantal leer je wat later, maar voor nu zijn deze het belangrijkst:
to be, to have got, can, will

Slide 9 - Slide

to be
Wanneer je een vraag of ontkenning met 'to be' maakt, kun je deze gewoon vooraan in de zin zetten:
I am 15 years old.                              Am I 15 years old?
She is a nice girl.                               Is she a nice girl?
We are brother and sister.             Are we brother and sister?

Slide 10 - Slide

To have got
Hoewel je to have in een bevestigende zin alleen mag gebruiken, in een vraag en een ontkenning MOET je 'got' erbij zetten.
I have 2 sisters.     I haven't got 2 sisters.   Have I got 2 sisters?
Hans has a chair.  Hans hasn't got a chair.  Has Hans got a chair?

Slide 11 - Slide

They ............. (learn) English, German and French!
A
learning
B
learn
C
learns
D
learned

Slide 12 - Quiz

I .............. (not / do) my homework on Saturdays
A
not do
B
doesn't do
C
don't do
D
do not

Slide 13 - Quiz

............. (she / wear) red leggings to school?
A
Do she wear
B
She wear
C
Does she wears
D
Does she wear

Slide 14 - Quiz

We sometimes ......... (go) to the cinema in the weekend.
A
go
B
do go
C
goes
D
does goes

Slide 15 - Quiz

He's lazy. He .............. (not / do) his homework.
A
not do
B
doesn't do
C
do not
D
does not

Slide 16 - Quiz

Dus denk eraan...
Alleen bij de vormen he, she en it, en woorden die hierdoor vervangen kunnen worden, verandert een werkwoord: +s

In vragen en ontkenningen waar een vorm van 'to do' gebruikt wordt, komt er na deze vorm ALTIJD een heel werkwoord!

Slide 17 - Slide

What have you learned?

Slide 18 - Open question

I still have a question about...

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link