Les 7: het zenuwstelsel

Les 7: het zenuwstelsel
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 7: het zenuwstelsel

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt de bouw en functies van het zenuwstelsel beschrijven.
  • Je kunt in een afbeelding van een zenuwcel de delen benoemen.
  • Je kunt drie typen zenuwcellen noemen met hun functies en kenmerken.

Slide 2 - Slide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Uitleg het zenuwstelsel
-Opgave 
-Filmpje

Slide 3 - Slide

Wat is een adequate prikkel?

Slide 4 - Open question

Wat is een impuls?
A
Een signaaltje dat van buitenaf het lichaam komt.
B
Wanneer je een lamp aandoet is dit het klikgeluid dat je hoort.
C
Een elektrisch signaal vervoert door het lichaam.
D
Een snelle reactie op iets wat er in de omgeving gebeurt.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het woord 'drempelwaarde'?
A
De maximale sterkte van een prikkel die een zintuig nog kan doorgeven.
B
De minimale sterkte van een prikkel die een zintuig nog kan doorgeven.

Slide 6 - Quiz

Wie heeft de hoogste drempelwaarde voor licht?
A
Mens
B
Mol

Slide 7 - Quiz

Welk begrip hoort bij welk onderwerp?
Scherp zien
juiste hoeveelheid licht
iris
pupil
lensbandjes
lens
accomoderen

Slide 8 - Drag question

Waarom is het belangrijk dat de pupilreflex snel gaat?

Slide 9 - Open question

Wat gebeurt er met de drempelwaarde van je gehoor als je je concentreert om goed te luisteren?
A
De drempelwaarde wordt hoger
B
De drempelwaarde wordt lager

Slide 10 - Quiz

Een kat heeft voor licht een:
A
Lagere drempelwaarde dan een mens.
B
Hogere drempelwaarde dan een mens.
C
Gelijke drempelwaarde als een mens.

Slide 11 - Quiz

Gewenning betekent dat een zintuig steeds dezelfde impulsen doorgeeft.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

De oma van Maira is 78 en woont in een verzorgingshuis. Oma kan niet meer goed ruiken. Ze houdt veel van de geur van bloemen. Helaas kan ze deze niet meer ruiken. Dat vindt ze jammer. Verder is oma nog heel gezond. Behalve vorige maand. Toen was oma ziek geworden door bedorven voedsel. Ze had helemaal niet gemerkt dat het eten bedorven was. Gelukkig gaat het nu weer goed met haar.

Hoe komt het dat oma niet had gemerkt dat het eten bedorven was? Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Open question

Eén smaakknopje in je tong kan vijf smaken onderscheiden.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

De hersenen krijgen tijdens proeven ook signalen van de reukzintuigen in de neus.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Leg uit hoe je tong en neus samenwerken bij het proeven van verschil tussen aarbeienlimonade en sinaasappellimonade.

Slide 16 - Open question

Het zenuwstelsel
Zintuigcellen geven impulsen door aan zenuwen. De zenuwen geleiden de impulsen naar de hersenen. De hersenen sturen impulsen naar spieren en klieren.

Slide 17 - Slide

Bouw van het zenuwstelsel
In de afbeelding is het zenuwstelsel van de mens getekend. Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en zenuwen. De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door de kleine en grote hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg. Het ruggenmerg bestaat uit zenuwen.

Slide 18 - Slide

De weg die impulsen afleggen
Zintuigcellen in het hoofd zijn door zenuwen rechtstreeks verbonden met de hersenen. Zintuigcellen in de romp en de ledematen zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg. Zenuwen in het ruggenmerg geleiden de impulsen naar de hersenen. Het ruggenmerg is omgeven door de wervels van de wervelkolom (zie afbeelding).

Slide 19 - Slide

De werking van het zenuwstelsel
In de afbeelding zie je een voorbeeld van de werking van het zenuwstelsel. In de zintuigcellen van het gezichtszintuig en het reukzintuig ontstaan impulsen. De impulsen worden door zenuwen naar de hersenen geleid. De hersenen verwerken de impulsen van alle zintuigen. Daardoor word je je bewust van de dingen die je waarneemt. Het meisje wordt zich bewust van de bonbons op het schaaltje.

Slide 20 - Slide

De functie van het zenuwstelsel
Als je je bewust wordt van dingen die je waarneemt, kun je ook bewust reageren. Er ontstaan dan impulsen in je hersenen. In de afbeelding worden impulsen van de hersenen door zenuwen naar de speekselklieren en naar spieren in de arm geleid. De speekselklieren reageren op de impulsen door speeksel af te scheiden. Hierdoor gaat het meisje ‘watertanden’. De armspieren reageren op de impulsen door zich samen te trekken. Hierdoor pakt het meisje een bonbon en brengt hem naar haar mond.

Het zenuwstelsel heeft twee functies:
• verwerken van de impulsen die van de zintuigen afkomen
• regelen van de werking van spieren en klieren
Een klier is een orgaan dat bepaalde stoffen produceert, bijvoorbeeld zweetklieren, 
talgklieren en speekselklieren.

Slide 21 - Slide

Type zenuwcellen
Impulsen verplaatsen zich door het zenuwstelsel via zenuwcellen. Het zenuwstelsel bestaat uit miljoenen zenuwcellen. Elke zenuwcel heeft een cellichaam met daarin de celkern. Aan het cellichaam zitten een of meer uitlopers. De impulsen verplaatsen zich langs de uitlopers. Uitlopers kunnen meer dan een meter lang zijn.

Er zijn drie typen zenuwcellen:
• gevoelszenuwcellen
• bewegingszenuwcellen
• schakelcellen

Slide 22 - Slide

Gevoelszenuwcel
Gevoelszenuwcellen geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel (zie afbeelding). De cellichamen van gevoelszenuwcellen liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel. Een gevoelszenuwcel heeft één lange uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt. De andere (korte) uitloper geleidt impulsen van het cellichaam naar het centrale zenuwstelsel.

Slide 23 - Slide

Bewegingszenuwcel
Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren (zie afbeelding). De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een bewegingszenuwcel heeft één lange uitloper die impulsen van het cellichaam naar spieren of klieren geleidt. Het cellichaam heeft veel vertakkingen zodat de bewegingszenuwcel contact kan hebben met verschillende schakelcellen.

Slide 24 - Slide

Schakelzenuwcel
Schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel (zie afbeelding). Schakelcellen verbinden zenuwcellen met elkaar. Ze verbinden schakelcellen onderling, maar ook de uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. Schakelcellen liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel.
In afbeelding 4 zie je hoe de drie typen zenuwcellen impulsen aan elkaar doorgeven.

Slide 25 - Slide

Werking zenuwcellen
In de afbeelding zie je hoe de drie typen zenuwcellen impulsen aan elkaar doorgeven. Hier zie je hoe impulsen vanaf een zintuig door de gevoelszenuwcel naar het centrale zenuwstelsel worden vervoerd. Vanuit het centrale zenuwstelsel worden impulsen gestuurd naar de spieren via de wegingszenuwcel.
Dit kan ook als reflex gebeuren. Een reflex is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. De snelheid van reflexen is vaak nodig om je lichaam te beschermen tegen beschadigingen.

Slide 26 - Slide

Uit welke delen bestaat het centrale zenuwstelsel?

Slide 27 - Open question

Het centrale zenuwstelsel is met alle lichaamsdelen verbonden door ...
A
bloedvaten
B
lymfevaten
C
zenuwen
D
darmen

Slide 28 - Quiz

Spin in oor

Mevrouw Lee ging naar een ziekenhuis in China met vreselijke jeuk in haar oor. De kno-arts keek in haar oor en zag vier ogen terugkijken. Met een zoutoplossing werd de spin uit het oor verdreven. Toen de arts vertelde wat er in haar oor zat, schrok mevrouw Lee zo dat de tranen over haar wangen liepen.

In welke volgorde vinden de gebeurtenissen plaats in het lichaam van mevrouw Lee?
1
2
3
4
5
6
Hersenen verwerken impulsen, ze wordt zich bewust van de spin in haar oor.
Traanklieren produceren traanvocht.
In het oor van de vrouw ontstaan impulsen.
Via zenuwen gaan impulsen naar haar traanklieren.
Zenuwen geleiden impulsen naar de hersenen.
Zintuigcellen in de huid in het oor vangen prikkels op.

Slide 29 - Drag question

Een jongen ziet een bal en schopt deze bal tegen een muur.

Beschrijf wat er in het zenuwstelsel gebeurt. Gebruik hierbij: bewust – hersenen – impulsen – oogzintuigen – ruggenmerg – spieren – zenuwen. Elk woord mag je meerdere keren gebruiken.
Begin met:
In de oogzintuigen ontstaan impulsen.

Slide 30 - Open question

Geef de twee functies van het zenuwstelsel.

Slide 31 - Open question

Maria wordt op haar schouder getikt en draait haar hoofd om.
Hoe wordt Karlijn zich bewust van het tikken op haar schouder?

Slide 32 - Open question

Hoe reageren haar halsspieren als daar impulsen aankomen?

Slide 33 - Open question

Maria krijgt van een klasgenoot een stukje chocolade aangeboden. Impulsen komen bij haar speekselklieren aan.
Deze impulsen zijn ontstaan in haar ...
A
hersenen
B
spieren
C
zintuigen
D
klieren

Slide 34 - Quiz

Wat is een zenuw?
A
een bundel van uitlopers van zenuwcellen
B
een cel die impulsen kan geleiden
C
twee zenuwcellen die met elkaar verbonden zijn

Slide 35 - Quiz

Lees de tekst ‘Robotarm’.

Heeft de robotarm het waarnemen
van de aapjes overgenomen?
Leg je antwoord uit.

Slide 36 - Open question

Lees de tekst ‘Robotarm’.

Heeft de robotarm (een deel van)
de functie van het ruggenmerg
overgenomen?

Slide 37 - Open question

Lees de tekst ‘Robotarm’.

De robotarm heeft ook een deel
van de functie overgenomen van:
de hersenen, klieren, zenuwen, het
centraal zenuwstelsel, schrijf de
goede antwoord(en) op.

Slide 38 - Open question

Het onderzoek van de aapjes werd gebruikt om ervan te leren. Wat ze geleerd hebben, willen de onderzoekers gebruiken voor mensen die hun armen of benen niet meer kunnen besturen. Negen jaar na dit onderzoek met aapjes was er bijvoorbeeld een Nederlandse man die zijn arm bij een ongeluk had verloren. Met zijn hersenen kan hij nu een robotarm besturen.
Vind jij dat ze onderzoek mogen doen met aapjes? Geef een argument waarom je voor of tegen dit onderzoek kunt zijn. Geef daarna aan wat jouw mening is.
Argument voor dit onderzoek:

Slide 39 - Open question

Zenuwen zijn kwetsbaar. Bij beschadiging kunnen ze niet worden hersteld.
In afbeelding links zie je twee wervels uit de wervelkolom.

Leg met behulp van beide afbeelding uit dat de wervelkolom
de zenuwen beschermt.

Slide 40 - Open question

Lees de tekst ‘Nepzalf’.

In de tekst staat dat het ruggenmerg minder impulsen doorgaf aan de hersenen.

Welke delen kunnen er nog meer voor hebben gezorgd dat de proefpersonen minder pijn voelden?
A
de hersenen
B
zenuwen die impulsen doorgeven van de hersen naar het ruggenmerg
C
zenuwen die impulsen doorgeven van het ruggenmerg naar de spieren
D
zenuwen die impulsen doorgeven van pijnpunten naar het ruggenmerg

Slide 41 - Quiz

In de afbeelding is een zenuwcel schematisch weergegeven.

Geef de namen van de genummerde delen.

Slide 42 - Open question

Welk type zenuwcel is schematisch weergegeven in de afbeelding?
A
bewegingszenuwcel
B
gevoelszenuwcel
C
schakelcel

Slide 43 - Quiz

De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen 1. in/vlak bij het centrale zenuwstelsel.
De cellichamen van gevoelszenuwcellen liggen 2. in/vlak bij het centrale zenuwstelsel.
A
1. in, 2. in
B
1. in, 2. vlak bij
C
1. vlak bij, 2. in
D
1. vlak bij, 2. vlak bij

Slide 44 - Quiz

Wat is de functie van schakelcellen?

Slide 45 - Open question

Slide 46 - Slide

Lees de tekst ‘Een prothese met gevoel’ op slide 46.
De armprothese is aangesloten op de zenuwen en spieren van de bovenarm.

Welk type zenuwcellen geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de armspier en de prothese? Leg je antwoord uit.

Slide 47 - Open question

Lees de tekst ‘Een prothese met gevoel’ op slide 46.
Een computer in de prothese geeft elektrische signalen aan de zenuwen van de arm.

Aan welk type zenuwcellen geeft de computer deze signalen?

Slide 48 - Open question

Lees de tekst ‘Een prothese met gevoel’ op slide 46.
Wat is de overeenkomst tussen impulsen in het zenuwstelsel en signalen van de computer in de prothese?

Slide 49 - Open question

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video