Les 7: VPTH 1 afronding

Les 7 VPTH 1
1 / 43
next
Slide 1: Slide
VerzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 7 VPTH 1

Slide 1 - Slide

Programma
- Deelopdracht 5 bespreken 
- Quiz VPTH 1
- Afronding module 

Slide 2 - Slide

Uitwisselen DO 5 -> verschillen opschrijven  
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

wat zijn entrale medicatie
A
Medicijnen die via de maag en darmen gegeven worden
B
Medicijnen die niet via de maag en darmen gegeven worden
C
medicijnen die via het infuus worden gegeven
D
medicijnen die eerst moeten worden opgelost

Slide 5 - Quiz

Een verpleegkundige is zelfstandig bevoegd volgens de wet BIG.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Wet BIG
A
Is bedoeld om kwaliteit van verpleeghuizen te bewaken
B
Beschermt cliënten tegen ondeskundigheid
C
Wordt niet in alle Gemeenten erkend
D
Alle antwoorden zijn onjuist

Slide 7 - Quiz

De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Insuline is een hormoon wat wordt aangemaakt in de...
A
Nieren
B
Maag
C
Bloedvaten
D
Alvleesklier

Slide 9 - Quiz

Is moeder strafbaar voor de wet BIG?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Welke controle van de medicatie is niet nodig
A
persoon
B
dosering
C
toedieningsvorm
D
uiterlijk

Slide 11 - Quiz

Hormonen worden vervoerd door
A
De zenuwcellen
B
Door het bloed
C
Door het water
D
Door alle manieren van vochttransport in het lichaam

Slide 12 - Quiz

Iemand met diabetes
A
mag geen suiker eten
B
moet heel veel sporten
C
moet regelmatig eten
D
moet weinig eten

Slide 13 - Quiz

Medicatie die de oorzaak van een ziekte aanpakken hebben een
A
Profylactische werking
B
Causale werking
C
placebo werking
D
symptomatische werking

Slide 14 - Quiz

De alvleesklier maakt de hormonen insuline en glucagon aan. Wat is de functie van deze twee hormonen? Deze hormonen regelen de:
A
hoeveelheid gal.
B
bloedsuikerspiegel.
C
dikte van de klieren.
D
productie van maagsap.

Slide 15 - Quiz

Rachid heeft diabetes.

Wat is een ander woord voor diabetes?

A
blaasontsteking
B
nierziekte
C
suikerziekte
D
nierziekte

Slide 16 - Quiz

De wet BIG staat voor;
A
Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg.
B
Wet op de betrokkenen in de individuele gezondheidszorg.
C
Wet op de beoefenaren in de individuele gezondheidszorg.

Slide 17 - Quiz

BIJ IEMAND MET DIABETES DIE EEN HYPO HEEFT
A
IS DE BLOEDSUIKER TE HOOG
B
IS DE BLOEDSUIKER TE LAAG

Slide 18 - Quiz

Diabetes is besmettelijk
A
Waar, net zo besmettelijk als COVID-19
B
Waar, je krijgt het van de uitwisseling van bloed
C
Niet waar, Diabetes is niet besmettelijk maar wel overdraagbaar
D
Niet waar, Diabetes is niet besmettelijk

Slide 19 - Quiz

Insuline is een hormoon
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Bij hyperglycemie van de diabetes client
A
geef je suiker
B
geef je insuline
C
bel je 112
D
leg je de client in een stabiele zijligging

Slide 21 - Quiz

Volgens de wet-BIG heeft een
……………….
een zelfstandige bevoegdheid.
A
Arts
B
Tandarts
C
Verloskundige
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 22 - Quiz

Diabetes mellitus type 2 is een niet- insuline afhankelijke diabetes. Er is dus sprake van ...
A
te weinig insulineproductie
B
totaal geen insulineproductie

Slide 23 - Quiz

De wet BIG sluit het overdragen van een opdracht uit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken

Slide 25 - Quiz

Diabetes patiënten hebben een
A
tekort aan insuline
B
teveel insuline

Slide 26 - Quiz

Wie schrijft medicatie voor?
A
Verpleegkundige
B
Arts
C
Homeopaat
D
Apothekers-ass.

Slide 27 - Quiz

Wat is de oorzaak van diabetes?
A
Niet genoeg suiker
B
Insuline wordt niet afgebroken
C
Insuline wordt niet aangemaakt
D
Te veel suiker

Slide 28 - Quiz

Van veel snoepen krijg je diabetes
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

medicatie die over is
A
mag weggegooid bij het GFT
B
mag terug naar de apotheek
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande

Slide 30 - Quiz

Wat voor soort handeling is het katheteriseren van een vrouw in het kader van de wet BIG?
A
verpleegtechnische handeling
B
voorbehouden handeling
C
risicovolle handeling
D
overige handeling

Slide 31 - Quiz

fouten in toediening van medicatie moet altijd worden gemeld
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

dubbele controle van medicatie ervoor om
A
de familie gerust te stellen
B
de zorgvrager te controleren op juist medicatiegebruik
C
de veiligheid van de zorgvrager te waarborgen

Slide 33 - Quiz

BIJ IEMAND MET DIABETES DIE EEN HYPER HEEFT
A
IS DE BLOEDSUIKER TE HOOG
B
IS DE BLOEDSUIKER TE LAAG

Slide 34 - Quiz

Wat is Diabetes
A
ziekte met teveel honing in het bloed
B
ziekte waarbij afbraak van cellen plaatsvind
C
ziekte waarbij het lichaam het bloedsuiker niet meer in evenwicht kan houden
D
ziekte van de spijsvertering

Slide 35 - Quiz

Werking van medicatie bij ouderen is anders door
A
Ouderen hebben meer vetweefsel ( slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen

Slide 36 - Quiz

Wat zijn de behandelingen van diabetes mellitus?
A
Alleen insuline
B
Tabletten en insuline
C
voedingsadvies, tabletten en insuline
D
voedingsadvies en tabletten

Slide 37 - Quiz

Wat is cumulatie bij medicatie?
A
Je hebt meer nodig voor het zelfde effect
B
Ophoping van de medicatie
C
Je kan niet meer zonder het medicijn
D
je krijgt last van een vreemde werking

Slide 38 - Quiz

Wat zijn oorzaken van medicatiefouten?
A
Geen duidelijke toedieningslijst
B
Geen duidelijke instructie of kennis van bijsluiter
C
Zelf maken van een medicijnlijstje
D
Alle bovengenoemde

Slide 39 - Quiz

Wie is verantwoordelijk voor het leveren van medicatie?
A
Alle zorgverleners
B
Familie
C
De apotheek
D
De arts

Slide 40 - Quiz

EEN MEDICATIEFOUT..
A
is menselijk
B
kan echt niet

Slide 41 - Quiz

5. Diabetes mellitus type 1 is een insuline afhankelijke diabetes. Er is dus sprake van ...
A
te weinig insulineproductie
B
totaal geen insulineproductie

Slide 42 - Quiz

Afronding VPTH 1 

Slide 43 - Slide