2.5 herhaling

Today
Recap last lesson
Revise grammar: Past simple
Charlie
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today
Recap last lesson
Revise grammar: Past simple
Charlie

Slide 1 - Slide


Past Simple
Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 2 - Quiz

Hoe maak je de past simple?
geef de regels voor regelmatige en onregelmatige werkwoorden.

Slide 3 - Open question

The Past Simple
Bij regelmatige ww                              Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed



Je gebruikt de Past Simple als je het hebt over  iets dat in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.

Let op:
try - tried
live - lived

2e rij (Past Simple)

Slide 4 - Slide

Past simple
Wat
Past simple
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.
Hoe
Met –ed OF een onregelmatige vorm.
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
He walked her home last night.
I talked to him on the phone yesterday.
She tried to close her book but a fly got caught in between the pages.

Slide 5 - Slide


Wat is de Past Simple van look
A
looked
B
looket
C
looking
D
lookked

Slide 6 - Quiz


Wat is de Past Simple van listen
A
listend
B
listenet
C
listened

Slide 7 - Quiz


Wat is de Past Simple van carry
A
carryed
B
carried
C
carriet

Slide 8 - Quiz

Fill in the correct Past Simple form:
....... for his test? (to study)

Slide 9 - Open question

Choose the correct Past Simple form:
I .... them a nice story
A
telled
B
did telled
C
did told
D
told

Slide 10 - Quiz

Choose the correct Past Simple form:
We ..... home together.
A
didn't went
B
not went
C
didn't go
D
doesn't go

Slide 11 - Quiz

Maak de zin:
(+)
she / to watch / tv / yesterday.

Slide 12 - Open question

Maak de zin:
(-)
I / to look / that well when I / to cross / the street.

Slide 13 - Open question

Maak de zin:
(?)
They / to talk / about the test last week?

Slide 14 - Open question

Quizizz

Slide 15 - Slide