unidad 4.3

En la hosteleria 4.3
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

En la hosteleria 4.3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

41(1)
42(2)
43(3)
44(4)
1. Hay un bar de tapas (la Moreneta).
2. Hay un parque muy tranquilo (el parque de los Corts)

3. Hay un restaurante de Moda (El Ávalon).

4. Hay tiendas pequeñas y originales.

Está cerca, en el casco antiguo.
Está en el centro de la ciudad.
Está en el Barrio del Born.

Están en el barrio de Gracia.

Slide 4 - Drag question

Wat zegt een Spaanse ober wanneer hij de net gearriveerde gasten naar een tafel brengt?
A
¿Qué tal la comida?
B
¿Quiere la cuenta?
C
Enseguida
D
Aquí hay una mesa libre

Slide 5 - Quiz

Hoe zeg jij wat jij als toetje wil ?
A
para mí de primero...
B
para mí de segundo...
C
para mí de postre...
D
para mí una cerveza

Slide 6 - Quiz

Leer 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Bebidas
Entradas
Plato principal
Postres
Limonada
Ensalada mixta
Café con leche
Vino tinto
Sopa de tomate
Pollo al ajillo
Helado de fresa
Verduras al horno
Copa dama blanca
Pescado a la plancha
Filete de cerdo
Gazpacho andaluz
Bistec con patatas
Tarta de manzana

Slide 9 - Drag question

Deberes

4.04
CDE 4.05 4.07

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Diálogo 1:¿ Qué toma la señora?

Slide 12 - Open question

diálogo 2:¿ Qué toma la chica?

Slide 13 - Open question

Diálogo 3 :¿Qué beben las chicas ?
¿Qué tapa comen ?

Slide 14 - Open question

¿ Cuánto pagan?

Slide 15 - Open question

Mueve las frases para completar el diálogo
Tenemos el helado y el pastel de chocolate..
queremos el pastel, por favor.
¿Qué hay de postre?
¿Quieren algo más?

Slide 16 - Drag question

4.09

Slide 17 - Slide

Gustar betekent = leuk vinden of houden van (bevallen).
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 18 - Slide

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 19 - Slide

Me gustan las manzanas.
Wie?
ik.
Wat? appels 
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 20 - Slide

Te gusta bailar. 
Wie?
Jij.
Wat? Dansen 
Hetgeen wat mij bevalt dansen (werkwoord)

Slide 21 - Slide

Me gusta el español.
Wie?
Ik.
Wat? Spaans 
Hetgeen wat mij bevalt is het Spaans. 
Vind je meerdere talen leuk? Me gustan el español y el alemán.

Slide 22 - Slide

El verbo gustar
Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 
escuchar música
el chocolate
los gatos
la pizza
las tiendas
viajar
gustan
gusta
gusta
gustan
gusta
gusta

Slide 23 - Drag question

Slide 24 - Slide

gusta 
1.enkelvoud
2.werkwoord

gustan
1.meervoud

Slide 25 - Slide

4.09 ,CDE 4.08

Slide 26 - Slide

¿Te gustan la clases de español ?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Maak de juiste keuze:

* (A mí) me...………... el color rojo.


timer
0:15
A
gustan
B
gusta
C
gusto
D
gustas

Slide 28 - Quiz

Maak de juiste keuze:

(A Maria).........................gusta viajar.


timer
0:15
A
me
B
le
C
les
D
nos

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste vorm in van 'gustar':

(a ti).............el deporte.
timer
0:15
A
te gusta
B
te gustas
C
te gustan
D
te gusto

Slide 30 - Quiz

Escribe gusta o gustan 
1. Me ________ la pasta. 
2. No me __________ las verduras. 
3. Le __________el chocolate mucho. 
4. Me __________ hablar con mis amigas . 
5. ¿Te __________ los quesos franceses?

Slide 31 - Slide