1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3. Ligging ten opzichte van de zee / hoe verder van zee, hoe warmer (z) of kouder (w)
4. Hoogteligging / hoe hoger, hoe kouder
5. Ligging van gebergten / heeft invloed op de neerslag in een gebied!