Lezen 4.3 - 2 kgt

Nederlands
Je hebt nu eerst 
je laptop nodig.
Zet deze vast klaar.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Je hebt nu eerst 
je laptop nodig.
Zet deze vast klaar.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- voorkennis vorige les ophalen

Lesdoel:
- Je weet wat de begrippen beeld en opmaak betekenen.
- Je kunt het leespubliek van een tekst vaststellen.
- Je weet wat een slagzin is

Slide 2 - Slide

Welke vier tekstdoelen bestaan er?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Wat is de tekstsoort
van deze tekst?

A
informatieve tekst
B
tekst met een mening (betoog)
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 5 - Quiz

Wat is de tekstsoort
van deze tekst?

A
informatieve tekst
B
tekst met een mening (betoog)
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 6 - Quiz

Wat is de tekstsoort
van deze tekst?

A
informatieve tekst
B
tekst met een mening (betoog)
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 7 - Quiz

Wat is de tekstsoort
van deze tekst?

A
informatieve tekst
B
tekst met een mening (betoog)
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 8 - Quiz

Beeld en opmaak
Een schrijver plaatst zijn tekst niet zomaar op een bladzijde of website. Hij houdt rekening met beeld en opmaak: de manier waarop de tekst is vormgegeven. Een ander woord voor beeld en opmaak samen = lay-out.

Bijvoorbeeld:
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst 

Slide 9 - Slide

Welke van de vier is GEEN voorbeeld van beeld en opmaak?
A
de keuze van de soort letters
B
de keuze van de kleuren
C
de verdeling van de tekst in alinea's
D
de verdeling van de tekst over de bladzijde

Slide 10 - Quiz

Beeld en opmaak
Veel bedrijven hebben een eigen manier van vormgeven. Ze hebben een eigen huisstijl, dat wil zeggen dat ze altijd dezelfde soort letter, kleuren en plaatjes gebruiken. Ze hebben ook een logo, een plaatje waaraan je het bedrijf kunt herkennen.

Het doel is dat een lezer door beeld en opmaak direct weet van welk bedrijf de informatie is.

Slide 11 - Slide

Van welk bedrijf is dit het logo?
A
Burger King
B
KFC
C
MacDonalds

Slide 12 - Quiz

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor een bepaalde groep lezers. Die noem je het leespubliek.

Hoe kom je te weten voor welk leespubliek een tekst is bedoeld? Let dan hierop:
• het soort plaatjes;
• de bron;
• het taalgebruik;
• het onderwerp;
• hoe de lezer wordt aangesproken: met u of jij.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
National Greographic Junior
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 15 - Quiz

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Girlz!
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 16 - Quiz

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Libelle
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Kernzin en toelichting
- Kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van de alinea.
De kernzin is vaak de eerste- of de laatste zin.

- Toelichting: extra uitleg of voorbeeld.

Slide 19 - Slide

Aan de slag
Je gaat paragraaf 4.3 afmaken.

Slide 20 - Slide