H1. Révision pour le test

Le cours de français
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Le cours de français

Slide 1 - Slide

Programme d'aujourd'hui
- Répeter bron D: lidwoorden
- Répeter bron H: persoonlijk voornaamwoord + 
werkwoord avoir
- Quiz de vocabulaire, phrases-clés & nombres
- Terminer

BUT DU COURS: je bent helemaal klaar voor de toets!

Slide 2 - Slide

Répéter la grammaire D
Het zelfstandig naamwoord is in het Frans altijd mannelijk of vrouwelijk. Het lidwoord is daarom ook mannelijk of vrouwelijk. De of het vertaal je als:

Le stylo :                Le is mannelijk :             De pen
La France :            La is vrouwelijk :            Het Frankrijk
Les vacances :    Les is meervoud :         De vakantie


Wanneer een zelfst. naamwoord eindigt op een -s, is het altijd meervoud

Slide 3 - Slide

Lidwoorden: de / het
Voor een klinker (a, e, i, o, u) of een h die je niet hoort, veranderen le en la in l'.

De vriend = l'ami
Het hotel = l'hôtel

Slide 4 - Slide

Lidwoord: een
Het lidwoord een vertaal je met un en une.

Le frère = Un frère
La soeur = Une soeur

Un is dus mannelijk
Une is dus vrouwelijk

Hoe zeg je een meisje? : Le chat = .... chat

Slide 5 - Slide

Invuloefening
Un chat = .............. chat.
La soeur = ............. soeur.

De broers = ...........

Slide 6 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Ik                           Je / j'
Jij                          Tu
Hij                         Il
Zij                         Elle
Wij                        On / Nous
Jullie / u             Vous
Zij                         Ils / elles

Slide 7 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Wat is het verschil tussen on en nous?
Wanneer gebruik je j' ?
Wanneer gebruik je ils en wanneer gebruik je elles ?

Slide 8 - Slide

Het werkwoord avoir

In het NL
Ik heb
Jij hebt
Hij, zij, men heeft
Wij hebben
Jullie, u hebben
Zij hebben
Het werkwoord avoir

In het FR
J'ai
Tu as
Il/ elle/ on a
Nous avons
Vous avez
Ils/ elles ont

Slide 9 - Slide

Invuloefening

Ik heb ............... un petit frère.
U heeft .................. un Iphone?
Wij hebben ....................... douze ans.
Jij hebt ................... une soeur.
Manon et Emma, zij hebben .................. le même jeans.

Slide 10 - Slide

quelque chose
A
iets
B
in
C
veel
D
dan

Slide 11 - Quiz

de tuin
A
la photo
B
la mère
C
le jardin
D
le prix

Slide 12 - Quiz

vraiment
A
echt
B
met
C
altijd
D
vaak

Slide 13 - Quiz

de oom
A
la tante
B
l'oncle
C
le oncle
D
les oncles

Slide 14 - Quiz

fou
A
grappig
B
leuk
C
mooi
D
gek

Slide 15 - Quiz

niet te danken
A
merci
B
de rein
C
de rien
D
d'rien

Slide 16 - Quiz

Wat antwoord je in het Frans op de vraag: Et toi, tu as quel âge?

Slide 17 - Open question

Schrijf het volgende telefoonnummer uit in het Frans: 06-17042015

Slide 18 - Open question