In de lente zie je op veel plaatsen jonge plantjes verschijnen. De meeste plantjes groeien uit
zaden die kiemen. Een voorbeeld van een zaad is de
bruine boon. Aan de buitenkant van een bruine boon zit een stevig bruin vlies, de
zaadhuid. De zaadhuid beschermt het zaad. De witte ovale vlek op een bruine boon noemen we de
navel. Met de navel heeft het zaad vastgezeten aan de plant waaraan de zaad is gegroeid. Onder de navel is een
donker hartvormig bultje te zien. Aan de andere kant van de
navel zit een heel klein gaatje in de zaadhuid. Dat gaatje heet
het poortje. Door het poortje kan een zaad snel water
opnemen. Water is nodig voor de kieming van het zaad.
In de zaad zit een kiem. De kiem is het begin van een nieuwe
boonplant. De kiem bestaat uit een worteltje, een stengeltje
en twee kleine blaadjes. Om te kunnen groeien heeft de kiem
reservevoedsel nodig. Het reservevoedsel zit in de
zaadlobben. Een bruine boon heeft twee zaadlobben. Als de
bruine boon gaat kiemen, groeit de kiem uit tot een kiemplant.