Herhaling verteringsstelsel

Herhaling het verteringsstelsel
Oefenen
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Herhaling het verteringsstelsel
Oefenen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welke stoffen moeten worden verteerd?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

         Welke voedingsstoffen zijn brandstoffen?
                       Sleep ze in het juiste vak
JA
Nee
vetten
koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 6 - Drag question

Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen

Slide 7 - Quiz

Welke voedingsstof kan niet direct worden opgenomen in het bloed?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten

Slide 8 - Quiz

Wanneer word je dikker van suiker?
A
Als je er teveel van binnenkrijgt. Het wordt dan als reservestof opgeslagen
B
Als je de suiker als brandstof gebruikt
C
Als je de suiker als bouwstof gebruikt
D
Je wordt altijd dikker van suiker als je dat eet

Slide 9 - Quiz

Moet WEL verteerd worden
Hoeft NIET verteerd te worden
Wordt niet verteerd
     (1 antwoord)
Eiwit
Water
Koolhydraat
Voedingsvezel
Vetten
Mineralen
Vitamine

Slide 10 - Drag question

Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Anus
Appendix

Slide 11 - Drag question



De peristaltische bewegingen
vinden plaats in .......
kies het beste antwoord


A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de slokdarm
D
de mond en de maag

Slide 12 - Quiz

Wat is geen functie van darmperistaltiek
A
Het vervoer van voedsel
B
Het mengen met verteringssappen
C
Het maken van verteringssappen
D
Het kneden van voedsel

Slide 13 - Quiz

Verteringssappen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Wat is geen functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel
B
Bacteriën doden
C
Zorgt ervoor dat voedsel beter glijdt
D
Verteren van eiwitten

Slide 18 - Quiz

Welke vertering vindt plaats? Sleep naar de juiste plek.
Speeksel
koolhydraten
eiwitten
koolhydraten
eiwitten vetten
koolhydraten
eiwitten

Slide 19 - Drag question


Wat is een functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Een zuurder 'smaakje' toevoegen aan voedsel

Slide 20 - Quiz

Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag

Slide 21 - Quiz


Welke voedingsstof(fen) wordt of worden verteerd door maagsap?
A
eiwitten
B
Koolhydraten en eiwitten
C
vetten
D
Koolhydraten, eiwitten en vetten

Slide 22 - Quiz

Wat is de functie van alvleeskliersap?
A
Verteren van alleen eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van alleen vetten
D
Verteren van eiwitten, koolhydraten en vetten

Slide 23 - Quiz

Waar in je lichaam verteer je koolhydraten?
wel
niet
mond
maag
12- vingerige darm
dunne darm

Slide 24 - Drag question

1. De dunne darm kan wel 6 meter lang zijn
2. Dunnedarm-sap helpt bij de vertering van alle
voedingsstoffen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 25 - Quiz


Wat is een functie van de lever?
A
Hier wordt gal opgeslagen
B
Hier wordt gal gemaakt
C
Produceert leversap
D
Het leverzuur doodt bacteriën

Slide 26 - Quiz

1. Gal wordt gemaakt in de galblaas
2. Gal emulgeert vet, het maakt dat vet uit kleinere
bolletjes gaat bestaan
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 27 - Quiz

1. Vanuit de dunne darm worden de
verteringsproducten opgenomen in het bloed
2. Het alvleeskliersap helpt bij de vertering van
koolhydraten, eiwitten en vetten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 28 - Quiz

Zet de voedingstoffen die verteerd moeten worden in de juiste volgorde.  
Zet de voedingstof waarmee de vertering begint bovenaan.
koolhydraten
vetten
eiwitten

Slide 29 - Drag question

1. Vanuit de dikke darm worden water en
voedingsvezel aan het bloed toegevoegd
2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het
lichaam via de anus
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 30 - Quiz

Op volgorde
nr. 4, nr. 5 en nr. 8:
A
lever, maag , luchtpijp
B
maag, lever, luchtpijp
C
maag, lever, slokdarm
D
lever, maag, slokdarm

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide


Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om
C
De dunne darm werkt beter
D
Dan werkt de dikke darm beter

Slide 33 - Quiz

Vier onderdelen van de tand zijn cement, kroon, tandbeen en wortel. Welke van deze onderdelen zijn zichtbaar?

A
Cement
B
tandbeen
C
kroon
D
wortel

Slide 34 - Quiz

wat is de functie van tandglazuur?
A
Het tandbeen beschermen tegen zuren
B
Het vastzetten van de tand in de kaak
C
Het afbijten van voedsel
D
het aantonen van tandplak

Slide 35 - Quiz

Welk voedsel is moeilijker te verteren?
A
Plantaardig voedsel
B
Vlees

Slide 36 - Quiz

Welke kiezen hebben een paard? Heeft een paard een kort, lang of middellang darmstelsel
A
Plooikiezen & lang darmstelsel
B
Knipkiezen & kort darmstelsel
C
Knobbelkiezen & middellang darmstelsel
D
Hoektanden & lang darmstelsel

Slide 37 - Quiz

tanderosie ontstaat vooral door
A
te veel poetsen
B
te weinig poetsen
C
veel frisdrank drinken
D
te veel zout eten

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Video