3T Wiederholung Instructiezinnen

3T Instructiezinnen
Kennis over deze zinnen heb je nodig bij het maken van opdrachten. Hoe beter jij zelf weet wat van je wordt verwacht hoe beter en sneller je de opdracht kunt maken. 
Je wordt zelfredzaam en oefent begrijpend lezen 
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

3T Instructiezinnen
Kennis over deze zinnen heb je nodig bij het maken van opdrachten. Hoe beter jij zelf weet wat van je wordt verwacht hoe beter en sneller je de opdracht kunt maken. 
Je wordt zelfredzaam en oefent begrijpend lezen 

Slide 1 - Slide

vertaal: übersetzen
A
overzetten
B
overnemen
C
vul in
D
vertaal

Slide 2 - Quiz

vertaal: blättern
A
bladeren
B
blader
C
blaadjes
D
blehren

Slide 3 - Quiz

vertaal: Sie dir die Bilder an.
A
Kijk naar de foto's/plaatjes.
B
Blader door de foto's/plaatjes.
C
Kijk naar de beelden.
D
Omschrijf de foto's/plaatjes.

Slide 4 - Quiz

vertaal: benutzen
A
benutten
B
benoem
C
gebruik
D
beoordeel

Slide 5 - Quiz

vertaal: Achte auf die Großschreibung.
A
Acht op grote letters.
B
Let op hoofdlettergebruik.
C
Let op grote letters.

Slide 6 - Quiz

vertaal: ergänzen
A
invullen
B
aanvullen
C
opvullen
D
afmaken

Slide 7 - Quiz

vertaal: der Satz
A
de zitting
B
het zout
C
de zin
D
de zinnen

Slide 8 - Quiz

vertaal: die Sätze
A
de zin
B
de zittingen
C
de zinnen
D
de zotten

Slide 9 - Quiz

vertaal: Höre dir das Fragment an.
A
Hoor het fragment.
B
Luister naar het fragment.
C
Luister naar de docent.

Slide 10 - Quiz

vertaal: Lies die Aussagen.
A
Leer de uitspraken.
B
Lees de uitspraken.
C
Lees de opgaven.
D
Leer de opgaven.

Slide 11 - Quiz

vertaal: ganze Sätze
A
hele zittingen
B
ganzen zinnen
C
hele zinnen

Slide 12 - Quiz

vertaal: Trage die richtige Form ein.
A
Vul de juiste vorm in.
B
Draag de juiste vorm in.
C
Schrijf de juiste vorm op.
D
Vul de juiste verbuiging in.

Slide 13 - Quiz

vertaal: zwischen Klammern
A
tussen de kleding
B
tussen haakjes
C
tussen de klemmen
D
zweetklieren

Slide 14 - Quiz

vertaal: Wähle die richtige Aussagen.
A
Kies de foute uitspraken.
B
Kies de juiste opgaven
C
Wals de juiste uitspraken.
D
Kies de juiste uitspraken.

Slide 15 - Quiz

vertaal: wechseln
A
ruilen
B
omruilen
C
wiebelen
D
omwisselen

Slide 16 - Quiz

vertaal: bedeuten
A
bedoelen
B
bedotten
C
betekenen
D
bedienen

Slide 17 - Quiz

vertaal: das Wort/die Wörter
A
het woord
B
de woorden
C
het woord/de woorden
D
een waard/die waarden

Slide 18 - Quiz

vertaal: verschiedene Wörter
A
gescheiden woorden
B
verschillende woorden
C
verscheidene woorden

Slide 19 - Quiz

vertaal: das Verb
A
het verband
B
het werkwoord
C
de verf

Slide 20 - Quiz