This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Slide 1 - Drag question
Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.
Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Rente
Pacht
Winst
Slide 2 - Drag question
Arbeidsintensief is:
A
Het veel hebben van arbeid op 1 plek
B
Er zijn veel mensen nodig voor dit soort werk
C
Er zit veel waarde in het bedrijf aan machines
D
Mensen werken hard voor hun geld.
Slide 3 - Quiz
Naast arbeidsintensief, kan het werk ook .......... zijn.
Slide 4 - Open question
Garagehouder Pim koopt een nieuwe hefbrug om onder auto's te kunnen kijken. De aanschafprijs is € 8.470,-. Na 8 jaar gebruik, verkoopt Pim de hefboom voor € 1.910,-. Opdracht: Bereken de jaarlijkse afschrijving. (Antwoord met €-teken, spatie, zonder komma)
Slide 5 - Open question
Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen
Slide 6 - Quiz
Toegevoegde waarde is
A
De belasting die je moet betalen wanneer je producten koopt
B
Het verschil in prijs van een product bij verschillende winkels
C
De waarde die bedrijven door hun productie toevoegen aan een product.
Slide 7 - Quiz
Productiefactoren
Slide 8 - Slide
Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
Mediamarkt
B
Tankstations
C
Huizenmarkt
D
Supermarkten
Slide 9 - Quiz
Wie zijn concurrenten?
A
Apple en Samsung
B
Heineken en Lays
C
Playstation en Albert Heijn
D
Etos en Intertoys
Slide 10 - Quiz
Vraag & aanbod: voorbeeld
Slide 11 - Slide
Welke lijn is de aanbodlijn?
A
De blauwe lijn
B
De oranje lijn
Slide 12 - Quiz
Wat is de evenwichtsprijs?
Slide 13 - Open question
Wat is een marktaandeel?
A
Verkopen van het bedrijf in procenten van de verkopen in de hele markt.
B
De verkopen van het bedrijf in euro's.
C
Verkopen van de hele markt in procenten van de verkopen van het bedrijf.
D
Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.
Slide 14 - Quiz
De totale markt voor scooters in Nederland is 2.500.000 stuks per jaar. Vespa verkoopt er 800.000 per jaar. Bereken het marktaandeel van Vespa (antwoord, spatie, procentteken)
Slide 15 - Open question
Van een bedrijf zijn de volgende weekgegevens bekend: Afzet: 250 stuks Verkoopprijs: € 12,50 Inkoopprijs: € 4,50 Bedrijfskosten: € 1.300 Bereken het nettoresultaat over deze week
A
€ 2.000
B
- € 1.292
C
€ 700
D
€ 1.292
Slide 16 - Quiz
Een bedrijf betaalt een inkoopprijs van € 3,20 voor een halve kg kaas, met een brutowinstmarge van 60%. Bereken de verkoopprijs.
A
€ 5,12
B
€ 1,92
C
€ 1,28
D
€ 6
Slide 17 - Quiz
Een bedrijf betaalt een inkoopprijs van € 224,- voor een tuinset. Het bedrijf werkt met een brutowinstmarge van 45%. Bereken de consumentenprijs inclusief 21% btw.
A
€ 224
B
€ 324,80
C
€ 393,01
D
€ 121,97
Slide 18 - Quiz
De consumentenprijs van een PS5 game is € 69 (incl 21% btw). Bereken de verkoopprijs exclusief BTW.
A
€ 52,00
B
€ 54,51
C
€ 83,49
D
€ 57,02
Slide 19 - Quiz
Voorbeeld, hier dus nettoverlies
Slide 20 - Slide
BTW vervolg
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Wat bepaalt de productiecapaciteit?
A
Het aantal mensen dat in het bedrijf werkt
B
Het aantal uren dat zij werken
C
De machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt
D
Alle drie de antwoorden
Slide 23 - Quiz
Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt
Slide 24 - Quiz
In een bedrijf werken 40 werknemers. Er worden per week 340.000 producten geproduceerd. De gemiddelde werkweek is 32 uur. Bereken de arbeidsproductiviteit per uur (afgerond op helen).
A
8.500 producten
B
266 producten
C
10.625 producten
D
213 producten
Slide 25 - Quiz
Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden
Slide 26 - Quiz
Maatschappelijke kosten zijn
A
De kosten van de maatschappij
B
De kosten van vervuiling die door ons allemaal moeten worden betaald
C
De bedrijskosten - de omzet
D
Zo produceren dat het geen schade voor de omgeving oplevert
Slide 27 - Quiz
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
A
Rekening houden met mensen, planeet en prijs.
B
Rekening houden met winst, lonen en duurzaam
C
Rekening houden met handel, logistiek en prijs.
D
Rekening houden met regelgeving en winsten.
Slide 28 - Quiz
Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren.
Afhankelijk van:
- aantal mensen
- aantal uren dat gewerkt wordt
- machines
Slide 29 - Slide
Arbeidsproductiviteit
Hoeveel 1 werknemer kan produceren per tijdseenheid
Formule: Arbeidsproductiviteit per periode = totale productie per periode ÷ aantal werknemers