H 3.2



Wat gaan we doen.
  • H 3.2 Uitleg.
  • Maken inlever opdracht.
  • Zelfstandig werken.
  • Huiswerk controle.


Leerdoelen:
  • Het kunnen tekenen van een grafiek bij een lineaire formule. (Hierbij hoort een individuele opdracht, eind van de les inleveren) 
  • Kennen van de begrippen maximum en minimum
  • Het herkennen van een tabel met een regelmatige toe- of afname.








1 / 36
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson



Wat gaan we doen.
  • H 3.2 Uitleg.
  • Maken inlever opdracht.
  • Zelfstandig werken.
  • Huiswerk controle.


Leerdoelen:
  • Het kunnen tekenen van een grafiek bij een lineaire formule. (Hierbij hoort een individuele opdracht, eind van de les inleveren) 
  • Kennen van de begrippen maximum en minimum
  • Het herkennen van een tabel met een regelmatige toe- of afname.








Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule

                                     De inkomsten van een vakkenvuller kun je berekenen met de volgende formule:



Dit noem je een woordformule (er staan woorden in)

Hierin zijn de woorden de variabelen.

Hier zijn de variabelen dus Inkomsten en tijd.

Daarbij horen eenheden. In dit geval euro en uren.


Inkomsten in euro = 4,50 x tijd in uren

Slide 3 - Slide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule


De woordformule kun je ook korter schrijven.

 Je gebruikt dat letters.

Inkomsten in euro = 4,50 x tijd in uren

wordt dan

I = 4,50t

 


Slide 4 - Slide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule
I = 4,50t
I = 2,50 + 4,50t
In een lineaire formule hebben we een begingetal (kan ook 0 zijn) en een richtingscoëfficiënt (afgekort r.c.). De r.c. wordt soms ook daalgetal of stijggetal genoemd.
Het begingetal is het vaste bedrag in de formule, 
de r.c. het getal voor de variabele.
Een formule met een begingetal en een richtingscoëfficiënt is een
lineaire formule

Slide 5 - Slide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule

Vaak staat er onder de formule meer info:


K = 4,50 + 5,20a

K = kosten in euro                 de variabelen hier zijn K en a

a = aantal kilo                          de gebruikte eenheden euro en kilo


 

Slide 6 - Slide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule

K = 125 + 34t                   N = 24 - 6a                     T = 273 + 3,45b

begingetal = 125           begingetal = 24           begingetal = 273
r.c. (stijggetal) = 34      r.c. (daalgetal) = -6     r.c. (stijggetal) = 3,45

Slide 7 - Slide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule
Om een grafiek te kunnen tekenen van een formule heb je minimaal 2 punten nodig. Meer mag natuurlijk ook!

Een grafiek kan een hoogste punt hebben. Dat is het maximum. 
Een grafiek kan een laagste punt hebben. Dat is het minimum.

Slide 8 - Slide

Welke variabelen zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 9 - Quiz

Welke eenheden zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 10 - Quiz

Welke eenheden zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 11 - Quiz

Is de grafiek die bij de formule hoort een stijgende of een dalende grafiek?
Aantal flesjes = 40 - 6 x aantal weken
A
Stijgend
B
Geen van beide
C
Dalend
D
Ik kan het niet aflezen in de formule

Slide 12 - Quiz

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden
C
letters
D
letters en getallen

Slide 13 - Quiz

Welk getal in de formule is de richtingscoëfficiënt?
Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten

Slide 14 - Quiz

Wat is de r.c. van de volgende formule:


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 15 - Quiz

Maak van deze woordformule een letterformule.
winst in euro = 5 + 3 x aantal dagen
A
w = 5 + 3a
B
w = 5 + 3 x aantal
C
winst in euro = 5 + 3t
D
w = 5 + 3t

Slide 16 - Quiz

Lineaire grafiek tekenen

Slide 17 - Slide

timer
10:00
10 minuten zelfstandig werken in stilte.

Slide 18 - Slide

Wat heb je geleerd vandaag?
Noem een begrip dat vandaag behandeld is en zeg kort wat het betekent.

Slide 19 - Open question

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 20 - Quiz

afstand in km = 10 + 6t
Wat is de afstand als t = 0
A
10
B
16
C
6
D
0

Slide 21 - Quiz

Welke variabelen zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 22 - Quiz

Wat is het
begingetal?
A
60
B
40
C
20
D
Dat kan je niet weten!

Slide 23 - Quiz

Wat voor soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Periodieke grafiek
C
Rechte grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 24 - Quiz

Welke eenheden zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 25 - Quiz

Wat voor soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Periodieke grafiek
C
Rechte grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 26 - Quiz

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden
C
letters
D
letters en getallen

Slide 27 - Quiz

Welk getal in de formule is de richtingscoëfficiënt?
Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten

Slide 28 - Quiz

Wat voor soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Periodieke grafiek
C
Rechte grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 29 - Quiz

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden
C
letters
D
letters en getallen

Slide 30 - Quiz

Welke eenheden zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 31 - Quiz

Welk getal in de formule is de richtingscoëfficiënt?
Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten

Slide 32 - Quiz

Welke eenheden zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 33 - Quiz

Welk getal in de formule is de richtingscoëfficiënt?
Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten

Slide 34 - Quiz

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden
C
letters
D
letters en getallen

Slide 35 - Quiz

Wat voor soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Periodieke grafiek
C
Rechte grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 36 - Quiz