This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
2H: De Brug en hf. 1 t/m 3
In de volksmond bekend als 'de twee puntjes'
Slide 1 - Slide
Leestekens (interpunctie)
Na een zelfstandige mededelende zin komt een punt.
Op vrijdag eten we altijd een patatje met.
Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin, gebruik je een komma.
Jesse is dol op patat, maar ik eet liever pizza.
Slide 2 - Slide
Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen, kun je een puntkomma gebruiken, maar een punt mag ook.
Ik houd van pizza; mijn broer houdt van patat.
Slide 3 - Slide
Als twee zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin soms een verklaring of reden bij de eerste zin. In dat geval verbind je de zinnen met een dubbele punt.
Pieter was niet op het feestje: hij was ziek.
Slide 4 - Slide
Leenwoorden
Engelse leenwoorden
Franse leenwoorden
Lees theorie op blz. 66 goed door. Niet te veel aandacht aan besteden voor toets.
Slide 5 - Slide
Koppelteken
samenkoppelingen (zorgt voor overzicht): staakt-het-vuren
samenstellingen waar 'botsende klinkers' ontstaan (uitspraak!): auto-ongeluk
letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint: x-as, $-teken
Slide 6 - Slide
Koppelteken
aardrijkskundige namen: Noord-Holland
bepaalde voorvoegsels: oud-leerling
tweede deel woord heeft hoofdletter: anti-Europees
samenstelling van twee gelijkwaardige delen: zwart-wit
Slide 7 - Slide
Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord kunt weglaten:
hoofd- en zijstraten
kerstbomen en -ballen
Slide 8 - Slide
Samenstellingen met cijfers krijgen een streepje. Bijvoorbeeld :80-jarige, 65+-kaart,A4-formaat
A
Ja, dit is helemaal goed.
B
Nee, je schrijft: 80jarige, 65+kaart, A4formaat
C
Het mag allebei.
Slide 9 - Quiz
Samenstellingen met afkortingen, symbolen en aparte letter krijgen geen streepje. Bijvoorbeeld:@sign, 6pack, Tshirt
A
Dit klopt als een bus.
B
Alleen in hele zinnen.
C
Nee, je schrijft:
@-sign, 6-pack, T-shirt
Slide 10 - Quiz
Een samenstelling die begint of eindigt met een afkorting, krijgt een koppelteken. tv-kijker, kleuren-tv, IQ-test, pc-netwerk
A
Nee, het is kleurentv, IQtest en pcnetwerk.
B
Het mag allebei.
C
Dit is helemaal goed.
Slide 11 - Quiz
Er komt geen koppelteken bij samengestelde aardrijkskundige namen. Middenamerika, Vlaamsbrabant, Zuidholland, Nieuwzeelander
A
Nee, het is Midden-Amerika, Vlaams-Brabant, Zuid-Holland ,Nieuw-Zeelander.
B
Dit klopt als een bus!
C
Het mag soms wel, soms niet.
Slide 12 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
nonactief
B
non-actief
Slide 13 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
ex-vriend
B
exvriend
Slide 14 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
Zuid-Holland
B
zuidholland
Slide 15 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
adjunctdirecteur
B
adjunct-directeur
Slide 16 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
binnen- en buitenland
B
binnen -en buitenland
C
binnen en buitenland
Slide 17 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
voor en nadelen
B
voor -en nadelen
C
voor- en nadelen
Slide 18 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
A4tje
B
A4'tje
Slide 19 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
logétje
B
logeetje
C
logé'tje
Slide 20 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
Slide 21 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
pc'tje
B
pctje
C
pc-tje
Slide 22 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
bureaus
B
bureau's
Slide 23 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
zilveren
(een zilveren armband)
B
zilver
(een zilver armband)
Slide 24 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
een nylonnen jas
B
een nylon jas
Slide 25 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
kopieren
B
kopiëren
Slide 26 - Quiz
Het volgende woord is correct gespeld:
A
kopieën
B
kopiën
C
kopien
D
kopieen
Slide 27 - Quiz
Werkwoordspelling oefenen
Slide 28 - Slide
Hij (verkopen) mij een nieuwe scooter.
A
verkoopt
B
verkocht
C
verkoopd
D
verkopen
Slide 29 - Quiz
Wij zijn met een hele oude eend naar Frankrijk getuf....
A
getuft
B
getufd
Slide 30 - Quiz
De jonge merels (verlaten) vorige week het nest.
A
verlaten
B
verlaatten
C
verlatten
D
verlieten
Slide 31 - Quiz
Ik heb gisteren mijn trein gemis.....
A
gemist
B
gemisd
Slide 32 - Quiz
Hij (lachen) mij gisteren uit.
A
lachte
B
lachtte
Slide 33 - Quiz
(Worden) jij ook zo gek van dat gezeur?
A
Word
B
Wordt
Slide 34 - Quiz
Mijn vader heeft gisteren met mijn mentor getelefoneer....