Het lidwoord

Herhalingsles 1
- De lidwoorden

1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalingsles 1
- De lidwoorden

Slide 1 - Slide

Noem de 3
Duitse lidwoorden

Slide 2 - Mind map

De lidwoorden
Bepaald lidwoord: de/het 
der
die
das

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je welk lidwoord?
der
die
das
Mannelijke woorden: personen/dieren
Vrouwelijke woorden: personen/dieren
Onzijdige woorden
Het woorden in het Nederlands
Verkleinwoorden
Veel woorden die eindigen op een -e

Slide 4 - Drag question

Het bepaald lidwoord: de/het
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
der
die
das
  • Mannelijke personen
der Mann, der Onkel

  • Mannelijke dieren
der Hund, der Stier
  • Vrouwelijke personen
die Frau, die Oma

  • Woorden op -e (99%)
die Katze, die Pause

  • Vrouwelijke dieren

  • Het woorden in het NL
het huis - das Haus
het kind - das Kind

  • Verkleinwoorden
het meisje - das Mädchen

Slide 5 - Slide

Wat is het
onbepaald lidwoord
in het Duits?

Slide 6 - Mind map

Het onbepaald lidwoord: een
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
ein
eine
ein
  • De regels wanneer je ein (m), eine (v) en ein (o) gebruikt, zijn hetzelfde     zoals die van het bepaald lidwoord.


  • Let op! Bij de 'ein-groep' (onbepaald lidwoord): alleen vrouwelijke en   meervoudswoorden krijgen achter het onbepaald lidwoord (ein) +e
     eine Katze - eine Oma - eine Mutter - eine Stelle - keine Katzen

Slide 7 - Slide

Welke woorden horen
nog meer
bij de ein-groep?

Slide 8 - Mind map

Het onbepaald lidwoord: een
Onder onbepaalde lidwoorden vallen de woorden: een, geen en de bezittelijke voornaamwoorden. 
ein-
een
ihr-
haar
kein-
geen
unser-
ons
mein-
mijn
euer-
jullie
dein-
jouw
ihr-
hun
sein-
zijn
Ihr-
uw
  • Deze woorden worden zoals het onbepaald lidwoord een (ein) vervoegd:

    mein Hund (m)
    seine Katze (v)
    unser Haus (o)
    euere Kinder (mv)

Slide 9 - Slide

Stappenplan: Lidwoorden
Stap 1: Bekijk waar het woord op eindigt (-e).

Stap 2: Is het een Nederlands het woord? Verkleinwoord?

Stap 3: Is het een mannelijk dier/persoon, vrouwelijk dier/persoon?

Slide 10 - Slide

Wanneer gebruik je welk lidwoord?
der
die
das
Straße
Bruder
Mädchen
Schwester
Stier
Buch
Hund
Pause
Kind

Slide 11 - Drag question