Geschiedenis Hoofdstuk 2.4 Quiz

Welke van deze politieke stromingen/denkwijze is deel van de verzuiling?
A
Fascisme
B
Katholicisme
C
Nationalisme
D
Nationaalsocialisme
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welke van deze politieke stromingen/denkwijze is deel van de verzuiling?
A
Fascisme
B
Katholicisme
C
Nationalisme
D
Nationaalsocialisme

Slide 1 - Quiz

Waarom werden de Katholieken, Protestanten, Liberalen en Socialisten 'zuilen' genoemd?

Slide 2 - Open question

De verzuiling was de opdeling van de samenleving in groepen die zich op grond van levensbeschouwelijke of maatschappelijke opvattingen afzonderlijk organiseerden. Het waren eigenlijk de basis politieke stromingen, maar toch stonden ze gescheiden.

Slide 3 - Slide

Wat betekend het begrip: "aanpassingspolitiek"?
A
Aanpassing van overheidsuitgaven aan dalende inkomsten
B
Regeringen die hun beleid aanpassen aan die van een buurland
C
Politieke systemen waarin de regeringsvormen snel kunnen worden veranderd
D
Een periode waarin grondwetten snel worden veranderd, soms door een crisis

Slide 4 - Quiz

Wat was het doel van stempelen?
A
Om zwartwerken te verkomen
B
Om voedsel gelijk te verdelen over werklozen
C
Om bij te houden hoeveel werklozen er waren
D
Om werklozen soldaat te laten worden

Slide 5 - Quiz

Waarom maakten Nederlandse totalitaire partijen weinig kans?

Slide 6 - Open question

Nederland was neutraal in WO1, er was daarom geen woede over de afloop van de oorlog, waarom de totalitaire Nederlandse partijen weinig kans maakten.

Slide 7 - Slide

Waarom verboden de Katholieke en gereformeerde kerken om de NSB te steunen
A
De NSB was tegen het beoefenen van het Christendom
B
De kerken vreesden aan invloed te verliezen
C
D
Ze zouden veel geld aan de NSB verliezen

Slide 8 - Quiz

Waar wouden de socialisten dat de/alle macht naar gaat?
A
Arbeiders
B
Gelijke macht voor vrouwen
C
De rijken
D
De koningin

Slide 9 - Quiz

Wat waren de gevolgen van de economische crisis in Nederland?
A
20% van de beroepsbevolking hadden geen baan
B
15% van de beroepsbevolking hadden geen baan
C
Nederland ging bijna failliet
D
Mensen gaan op zoek naar sterke leiders

Slide 10 - Quiz

Wat is het verband tussen de 2 begrippen "stempelen" en "uitkering"?
A
Iedere keer als mensen stempelden kregen ze hun uitkering
B
Hiermee werd bijgehouden of de werklozen recht hadden op een uitkering
C
Hoe meer stempels de mensen hadden, hoe hoger hun uitkering
D
Een stempel betekende dat je geen recht meer had op je uitkering

Slide 11 - Quiz

Wat was de grootste oorzaak van het ontstaan van fascistische groepen
A
De Nationalistische gedachte van trots zijn op het vaderland
B
Mensen zochten een uitlaatklep voor hun onvrede en een radicale oplossing
C
Mensen wouden de Democratie om zeep helpen

Slide 12 - Quiz

Wat richtte Albert Plensman in 1919 op?
A
Fokker
B
Schiphol
C
K.L.M.
D
Melbourne

Slide 13 - Quiz

Waar droeg K.L.M. aan bij met zijn reizen?
A
Op de kaart zetten van Nederland
B
Internationale oriëntatie van Nederland
C
Beroemd maken van Nederland

Slide 14 - Quiz