1. Je leert een goede aanhef en een goed slot schrijven.
2. Je kent het verschil tussen das/dass en wenn/als.
3. Je leert dat de slotgroet moet passen bij de aanhef.
4. Je weet wanneer je komma's en hoofdletters moet schrijven.
5. Je weet het verschil tussen du/Sie/ihr.
6. Je leert signaalwoorden toe te passen.