Sich auf Deutsch vorstellen

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Herzlich Willkommen!

Wat wil je van iemand weten die je voor de eerste keer ontmoet?

Straks weet je in het Duits:

-wat voor vragen je aan iemand kunt stellen die je nog niet kent.

-hoe je kunt antwoorden op vragen van iemand die jou wil leren kennen.

                   Sich vorstellen und antworten

Hoe stel je deze vragen in het Duits?

Wie ben jij?
Hoe heet jij?
Waar woon jij?
Hoe oud ben jij?
Wat is jouw hobby?
Heb je broers of zussen?

                   Sich vorstellen und antworten

           Hoe kun je op deze vragen antwoorden?

Wer bist du?	Wie ben jij?
Wie heißt du?	Hoe heet jij?
Wo wohnst du?	Waar woon jij?
Wie alt bist du?	Hoe oud ben jij?
Was ist dein Hobby?	Wat is jouw hobby?
Hast du Geschwister?	Heb je broers of zussen?

                   Sich vorstellen und antworten

Wer bist du?	Wie ben jij?	Ich bin....
Wie heißt du?	Hoe heet jij?	Ich heiße...
Wo wohnst du?	Waar woon jij?	ich wohne in...,.
Wie alt bist du?	Hoe oud ben jij?	ich bin..... Jahre alt.
Was ist dein Hobby?	Wat is jouw hobby?	Mein Hobby ist...
Hast du Geschwister?	Heb je broers of zussen?	Ja, ich habe Geschwister /einen Bruder/ und eine Schwester. Nein, ich habe keine Geschwister.

Ich heiße Katrin.

Ich bin Katrin.

Ich wohne in Jirnsum.

Ich bin einundvierzig Jahre alt.

Mein Hobby ist Musik.

Nein, ich habe keine Geschwister.

Wat hebben jullie onthouden over mij?

Hoe vraag je dit in het Duits:
"Hoe oud ben je?"

1. Wie alt bist du?
2. Wer alt bin du?
3. Wie alt bin du?
4. Wie alt ist du?

Hoe vraag zeg je dit in het Duits?:
"Ik heb geen broers of zussen."

1. Ich habe nicht Geschwister.
2. Ich habe keinen Bruder oder Schwester.
3. Ich haben keine Geschwister.
4. Ich habe keine Geschwister.

Hoe zeg je dit in het Duits?
"Ik heb twee broers en een zus."

1. Ich habe drei Geschwister.
2. Ich habe zwei Brüder und eine Schwester.
3. Ich habe einen Bruder und zwei Schwestern.
4. Ich habe keine Brüder und keine Schwestern.

Hoe zeg je dit in Duits?
"Hoe heet jij?
"Ik heet...."

Tekst

1. Wie heißen du? Ich heißen...
2. Wie heißt du ? Ich heiße...
3. Wer heißt du? Ich heiße...
4. Wie heißt er? Er heißt...

Hoe geef je antwoord op deze vraag:
"Was ist dein Hobby?"

1. Mein Hobby ist...
2. Dein Hobby ist...
3. Mein Hobby bist...
4. Mein Hobby sein...

Schrijf één Duitse zin die je in deze les hebt geleerd: