This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Het bezittelijk voornaamwoord
C'est mon lit. = Het is mijn bed.
Mon cours commence. = Mijn les begint.
Voilà ma chambre. = Hier is mijn slaapkamer.
Je suis dans ma piscine. = Ik ben in mijn zwembad.
Je mange avec mes parents. = Ik eet met mijn ouders.
J'ai fini mes devoirs. = Ik heb mijn huiswerk af.
Le lit C'est mon lit.
La chambre Voilà ma chambre.
Les parents J'adore mes parents.