4. Versnelling deel 1

Klas 2 H/V
4. Versnelling deel 1
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Klas 2 H/V
4. Versnelling deel 1

Slide 1 - Slide

Planning
- Herhalen vorige les
- Versnelling
- Samen oefenen
- Tijd voor huiswerk

Slide 3 - Slide

Samengevat - overzicht diagrammen 

Slide 4 - Slide

Wat voor soort beweging zien we hier?

Slide 5 - Slide

Wat voor soort beweging zien we hier?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Versnelling
Grootheid: versnelling (symbool: a)
Eenheid: meter per seconde per seconde (symbool: m/s²)
Versnelling zegt iets over hoeveel sneller de snelheid hoger of lager wordt. De eenheid is meter per seconde per seconde. 

Dat betekent dus wanneer bijvoorbeeld de versnelling 2 m/s² is dat de snelheid iedere seconde 2 m/s sneller wordt. Wanneer jij dan bijvoorbeeld eerst 10 m/s gaat zal jij 1 seconde later 12 m/s gaan.

Wanneer de versnelling een negatief getal is, is het eigenlijk een vertraging. Dus stel: a = -3m/s². Wanneer jij dan bijvoorbeeld eerst 20 m/s gaat zal jij 2 seconde later 14 m/s gaan.

Slide 9 - Slide

Snap je het?
situatie 1: 
a = 4 m/s²
v(begin) = 10 m/s
v(eind) = ?? m/s

situatie 2:
a = 2,5 m/s²
v(begin) = ?? m/s
v(eind) = 10 m/s

situatie 3:
a = -5 m/s²
v(begin) = 30 m/s
v(eind) = ?? m/s
2 sec later
2 sec eerder
2 sec later
iedere seconde komt er 4 m/s bij. In 2 seconde komt er dus 8 m/s bij. De eindsnelheid is dus 18 m/s
iedere seconde komt er 2,5 m/s bij. In 2 seconde is er dus 5 m/s bij gekomen. De beginsnelheid was dus 2,5 m/s
iedere seconde gaat er 5 m/s af. 2 seconde later is er dus 10 m/s af gegaan. De eindsnelheid is dus 20 m/s.

Slide 10 - Slide

Snap je het?
situatie 1: 
a = 4 m/s²
v(begin) = 10 m/s
v(eind) = ?? m/s
2 sec later

Slide 11 - Slide

Snap je het?
situatie 2: 
a = 2,5 m/s²
v(begin) = ?? m/s
v(eind) = 10 m/s
2 sec eerder

Slide 12 - Slide

Snap je het?
situatie 3: 
a = -5 m/s²
v(begin) = 30 m/s
v(eind) = ?? m/s
2 sec later

Slide 13 - Slide

Formule versnelling

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Versnelling - Oefenvraag
Een auto heeft eerst een snelheid van 15 m/s. Hierna heeft de auto een snelheid van 23 m/s. Deze versnelling vindt plaats in 13 seconden.
Bereken de versnelling.

Slide 17 - Slide

Versnelling - Oefenvraag
Een auto heeft eerst een snelheid van 15 m/s. Hierna heeft de auto een snelheid van 23 m/s. Deze versnelling vindt plaats in 13 seconden.
Bereken de versnelling.
formule:

a=ΔtΔv
gegevens:
v(begin) = 15 m/s
v(eind) = 23 m/s
t = 13 s
berekening:
∆v = 23 - 15 = 8 m/s
                                             
a=ΔtΔv=138=0,62
m/s2
resultaat:
a = 0,62 m/s2

Slide 18 - Slide

Versnelling - Oefenvraag
Een fiets heeft een versnelling van 0,1 m/s2. Eerst rijdt de fietser met 7 km/h. 
Wat is zijn snelheid 5 seconden later?

Slide 19 - Slide

Versnelling - Oefenvraag
Een fiets heeft een versnelling van 0,1 m/s2. Eerst rijdt de fietser met 7,2 km/h.
Wat is zijn snelheid 5 seconden later?
formule:

Δv=aΔt
gegevens:
a = 0,1 m/s2
v(begin) = 7,2 km/h = 2 m/s
∆t = 12 s
berekening:

v(eind) = 2 + 1,2 = 3,2 m/s
v(eind) = 3,2 m/s
resultaat:
v(eind) = 3,2 m/s
(of 11,52 km/h)
v(eind)=v(begin)+Δv
Δv=aΔt=0,112=
1,2 m/s

Slide 20 - Slide

Pak je laptop, rekenmachine
en een blaadje + pen en log in in deze LessonUp-les

Slide 21 - Slide


A
ΔV = 240 m/s
B
ΔV = 1,6 m/s
C
ΔV = 8 m/s
D
ΔV = -8 m/s

Slide 22 - Quiz


A
ΔV = 10 m/s
B
ΔV = 40 m/s
C
ΔV = -10 m/s
D
ΔV = -40 m/s

Slide 23 - Quiz


A
ΔV = 30 m/s
B
ΔV = -30 m/s
C
ΔV = 0 m/s
D
ΔV = 300 m/s

Slide 24 - Quiz


A
ΔV = 15 m/s
B
ΔV = 1,67 m/s
C
ΔV = 0,6 m/s
D
ΔV = 8 m/s

Slide 25 - Quiz


A
a = 32 m/s2
B
a = 2 m/s2
C
a = -2 m/s2
D
a = 3 m/s2

Slide 26 - Quiz


A
Δt = 50 s
B
Δt = 2 s
C
Δt = 2,5 s
D
Δt = 200 s

Slide 27 - Quiz


A
Ve = 3 m/s
B
Ve = 27 m/s
C
Ve = 10 m/s
D
Ve = 4 m/s

Slide 28 - Quiz


A
ΔV = 24 m/s
B
ΔV = 10 m/s
C
ΔV = 1,5 m/s
D
ΔV = 2 m/s

Slide 29 - Quiz


A
Vb = 74 m/s
B
Vb = 300 m/s
C
Vb = 26 m/s
D
Vb = 24 m/s

Slide 30 - Quiz


A
a = -150 m/s2
B
a = -6 m/s2
C
a = 150 m/s2
D
a = 6 m/s2

Slide 31 - Quiz


A
a = 32 m/s2
B
a = 24 m/s2
C
a = 16 m/s2
D
a = 8 m/s2

Slide 32 - Quiz


A
a = -20 m/s2
B
a = 20 m/s2
C
a = -5 m/s2
D
a = 5 m/s2

Slide 33 - Quiz


A
a = -150 m/s2
B
a = -6 m/s2
C
a = 150 m/s2
D
a = 6 m/s2

Slide 34 - Quiz

Voordat je begint- NAKIJKEN!
Kijk je antwoorden van de vorige LessonUps na.
Dit gaat om les 1 t/m 3, de antwoorden zijn nu verschenen op dia's achter de opgaven

Slide 35 - Slide

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben

Slide 36 - Slide

Opdracht 1

Slide 37 - Slide

Beantwoord hier opdracht 1, schrijf in je schrift en maak een foto of typ het uit.
noteer je berekening met formule(s) en een antwoord met eenheid

Slide 38 - Open question

s
s
Opdracht 2
1
2
3
4
5
6
7

Slide 39 - Drag question


Opdracht 3

Slide 40 - Open question

Opdracht 4

Slide 41 - Slide

Beantwoord hier opdracht 4, schrijf in je schrift en maak een foto of typ het uit.
noteer je berekening met formule(s) en een antwoord met eenheid

Slide 42 - Open question

Opdracht 1                                        


Opdracht 4
Uitwerkingen (klik om te zoomen)
Opdracht 3a
  • versneld: deel 1 & 5
  • eenparig: deel 2,4,6 (deel 4 heeft een constante snelheid van 0 km/h)
  • vertraagd: deel 3 & 7

Opdracht 3b
s = 280 m
t = 105 s
v = s / t
v = 280 / 105 = 2,67 m/s


Slide 43 - Slide