3.2 Windenergie

Hoofdstuk 3:
Energie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3:
Energie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Herhaling hoofdstuk 3.1

Start 3.2

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Noem een andere naam voor zwaarte energie
A
gewichtige energie
B
donkere energie
C
potentiële energie
D
elektrische energie

Slide 3 - Quiz

Welke energie-omzetting heb je in een energie-centrale?
A
chemische energie --> elektrische energie
B
wind-energie --> chemische energie
C
elektrische energie --> elektrische energie

Slide 4 - Quiz

Hoe heet de opgeslagen energie in een brandstof?
A
Chemische energie
B
Verbrandingsenergie
C
Brandstof energie
D
Elektrische energie

Slide 5 - Quiz

Een energiecentrale produceert elektrische energie. Welke energie komt er ook vrij?
A
Zwaarte energie
B
Warmte
C
Chemische energie
D
Kern energie

Slide 6 - Quiz

Welk energiestroomdiagram is correct?
A
diagram A
B
diagram B
C
diagram C
D
diagram D

Slide 7 - Quiz

Hoeveel is 1 kilojoule?
A
100 joule
B
1000 joule
C
10 joule
D
100000 joule

Slide 8 - Quiz

Je stopt 100 Joule aan energie in een motor. 40 Joule wordt niet nuttig gebruikt.
Wat is het rendement?
A
20%
B
60%
C
40%
D
80%

Slide 9 - Quiz

Hoeveel MJ is 14400000 J?
A
14,4 MJ
B
144 MJ
C
1,44 MJ
D
0,144 MJ

Slide 10 - Quiz

Wat is de verbrandingswarmte van steenkool?
A
29 MJ/kg
B
16 MJ/kg
C
2,9 MJ/kg
D
1,6 MJ/kg

Slide 11 - Quiz

Opgave 2: De verbrandingswarmte van biogas is 21 MJ/m3. Hoeveel verbrandingswarmte zit er in 12.5 m3 biogas?
A
263 MJ
B
262 MJ
C
1.68 MJ
D
21 MJ

Slide 12 - Quiz

Energiestroomdiagram
E (gebruikt)
apparaat
niet-nuttige energie
nuttige energie

Slide 13 - Drag question

Doel van de les
De leerling kennen het begrip "bewegingsenergie" en kunnen voorbeelden noemen
De leerlingen kunnen uitleggen hoe een windmolen, de wind omzet in energie. 
De leerlingen weten op basis van welke punten ze energiebronnen met elkaar kunnen vergelijken. 


Slide 14 - Slide

Paragraaf 3.2
Als iets beweegt heeft het energie. Een hand die heen en weer zwaait, heeft de energie om de luchtdeeltjes te verplaatsen. Een hamer die heeft de energie om een spijker ergens in te slaan. Deze energie noem je bewegingsenergie. Hoe sneller de beweging, hoe hoger de energie. Maar ook de massa van het voorwerp speelt hierbij een rol.

Slide 15 - Slide

Paragraaf 3.2
1. de wind laat de wieken draaien. De 
wieken zitten vast aan een as. het 
draait langzaam rond: lagesnelheidsas
2. de tandwielen zorgen er voor dat het
aantal omwentelingen wordt vergroot. 
dit zit vast aan de hogesnelheidsas
3. deze as drijft de generator aan
4. de transformator zorgt er voor dat de spanning omhoog wordt getransformeerd naar 10 000 V

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Link

vermogen windturbine
hoe harder het waait hoe meer vermogen een windturbine heeft
er zit wel een maximum aan zodat de windturbine niet 'op hol slaat'.

bij een snelheid van 10 m/s is het vermogen van de windturbine ongeveer 800 kW

Slide 19 - Slide

bij welke snelheid van de wind bereikt de windturbine het maximale vermogen?

Slide 20 - Open question

wat is het maximale vermogen van de windturbine?

Slide 21 - Open question

Energiebronnen vergelijken:
  1. Hoeveel kost de opgewekte elektrische energie?
  2. Kan de energiebron uitgeput raken?
  3. Is de energiebron altijd of alleen af en toe beschikbaar?
  4. Wat zijn de gevolgen voor het milieu?

Slide 22 - Slide