§10- lastig te benoemen woorden- die, dat, wie ,wat

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les= woordsoorten  10
15 minuten stil lezen


Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas

Slide 2 - Slide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen



Oftewel, wat is het doel van deze les?


In deze les leer je de woordsoort van die, dat, wie en wat herkennen




Slide 3 - Slide

havo3-C6-§2-samentrekking controleren
Bekijk de volgende zin:
Wie heeft jou al wat verteld over dat feestje met die bekende deejay?
In deze zin is Wie een vragend voornaamwoord, wat een onbepaald voornaamwoord en zijn dat en die allebei aanwijzend voornaamwoord.

In andere zinnen kan dat heel anders zijn, want die, dat, wie en wat kunnen tot verschillende woordsoorten behoren:

Slide 4 - Slide

havo3-C6-§2-samentrekking controleren
-die kan aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord zijn;

-dat kan aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord zijn en onderschikkend voegwoord;

-wie kan vragend en betrekkelijk voornaamwoord zijn;

-wat kan vragend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord zijn, maar ook telwoord.

Slide 5 - Slide

§10- lastig te benoemen woorden- die, dat, wie ,wat
die/dat
Om de woordsoort van die en dat vast te stellen, kun je het woord vervangen door deze of dit. Als dat kan, zijn die en dat aanwijzend voornaamwoord. Voorbeelden:
a Je kunt die (1) film die (2) dat (3) meisje heeft aangeraden, niet meer zien.



In zin a kun je die (1) en dat (3) vervangen door deze en dit. Het zijn aanwijzende voornaamwoorden. Je kunt die (2) niet vervangen; die (2) is een betrekkelijk voornaamwoord; het verwijst immers naar een antecedent: die film.

Slide 6 - Slide

§10- lastig te benoemen woorden- die, dat, wie ,wat
b Ik heb gehoord dat (4) die (5) film niet meer draait.

In zin b kun je die (5) vervangen door deze, maar dat (4) kun je niet vervangen door dit.
Dat (4) is hier een onderschikkend voegwoord; het staat immers aan het begin van een bijzin.






Weet je nog? Lesstof havo 2?>

Slide 7 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Er zijn twee soorten voegwoorden:

Een nevenschikkend voegwoord (ns.vgw) verbindt meestal twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen:
– {hoofdzin Een tompouce is lekker}, maar {hoofdzin dit gebakje is lastig om te eten}.

Er zijn vijf nevenschikkende voegwoorden
dus, en, maar, of en want.

Slide 8 - Slide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Een onderschikkend voegwoord (os.vgw) verbindt meestal een bijzin met een hoofdzin.
– {hoofdzin Het treinverkeer naar Groningen is vrijdag ontregeld, (bijzin nadat onder het spoor bij Taarlo een bevergang werd ontdekt)}.

Onderschikkende voegwoorden zijn onder meer: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.

Slide 9 - Slide

§10- lastig te benoemen woorden- die, dat, wie ,wat
wie/wat
Als wie en wat het begin zijn van een vraagzin, is er sprake van een vragend voornaamwoord:

 – Julia heeft geen idee wie ze wil meenemen naar het concert.
Als wie en wat verwijzen naar een antecedent, zijn ze een betrekkelijk voornaamwoord:
– Je kunt niet alles wat je krijgt, bewaren.

Slide 10 - Slide

§10- lastig te benoemen woorden- die, dat, wie ,wat
Als wat gebruikt wordt in de betekenis van iets, is het een onbepaald voornaamwoord:
– Voor vanavond heb ik wat te smikkelen gekocht.
Als wat gebruikt wordt in de betekenis van een beetje, is het een telwoord:
– Er is nog wat lasagne over van gisteravond.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 13 - Slide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten.
Zet het iedere keer zo in je schrift:
paragraaf-§---bladzijde-blz.---opdracht-opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. 
Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 14 - Slide

Aan de slag

Slide 15 - Slide

§ 2 Tekstverbanden
Maken:
C.5


blz.224
opdr. 1 t/m 5
Je maakt alles in je schrift!


Slide 16 - Slide

§10- lastig te benoemen woorden- die, dat, wie ,wat

Slide 17 - Slide