4.1 Hoe maak je dat?

Afspraken
- Vraag of opmerking = VINGER!

- Docent praat ALLEEN! Geldt ook voor degene die een beurt heeft!


1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Afspraken
- Vraag of opmerking = VINGER!

- Docent praat ALLEEN! Geldt ook voor degene die een beurt heeft!


Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 4 : Goed gemaakt?
Leerboek op blz. 98!
timer
1:00

Slide 2 - Slide

§4.1 Hoe maak je dat?
Ik kan vertellen over produceren:
- Definitie;
- Kosten;
- Sectoren.

Ik kan vertellen over bijzaken van produceren:
- Toegevoegde waarde;
- Kostprijs product.

Slide 3 - Slide

timer
1:00
Wat betekent produceren?

Slide 4 - Mind map

§4.1 Hoe maak je dat? 
Productie:
  • het maken van goederen en het leveren van diensten;
  • bijvoorbeeld: houthakken, de stoel maken of het leuk neerzetten en verkopen van de stoel.

Slide 5 - Slide

Produceren
Goederen
Diensten
  • = het maken van goederen en leveren van diensten

Slide 6 - Slide

§4.1 Hoe maak je dat?
  • ... Stel je wilt een houten tuinstoel maken en verkopen;
  • ... Wat zijn de stappen?
  1. Houthakker
  2. Zagerij
  3. Meubelmaker
  4. Groothandel
  5. Woonwinkel


  • -> Consument

Slide 7 - Slide

§4.1 Hoe maak je dat?
1. Houthakker
2. Zagerij
3. Meubelmaker
4. Groothandel
5. Woonwinkel

  • productiefase
  • productiefase
  • productiefase
  • productiefase
  • productiefase
  • Bedrijfskolom
Bedrijfskolom:
Alle bedrijven die meewerken aan een product

Slide 8 - Slide

§4.1 Hoe maak je dat?
1. Houthakker
2. Zagerij
3. Meubelmaker
4. Groothandel
5. Woonwinkel
-> Consument
  • € 5
  • € 15
  • € 40
  • € 50

  • Toegevoegde waarde:
  • -> hoeveel een product telkens meer waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.
  • € 110

Slide 9 - Slide

Toegevoegde waarde

Slide 10 - Slide

Bedrijfskolom
Zet de volgende kolommen in de juiste volgorde. 
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 11 - Drag question

Zo noem je alle bedrijven die meewerken aan het maken van een product.
A
Bedrijfskolom
B
Bedrijfsketting
C
Toegevoege Waarde
D
Producenten

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Link

Waar was deze afbeelding een voorbeeld van?
A
Een bedrijfstak
B
Een bedrijfskolom
C
Een winkel
D
Een fabriek

Slide 14 - Quiz

Wat is produceren?
A
het leveren van goederen en diensten
B
het maken van een film
C
het maken van goederen en het leveren van diensten
D
het leveren van goederen en het maken van diensten

Slide 15 - Quiz

Productiekosten
  • = alle kosten die je maakt bij het produceren.
  • Noem eens voorbeelden...

Slide 16 - Slide

0

Slide 17 - Video

Productiesectoren
  • Agrarisch, grondstoffen maken door natuur
  • Industrie, goederen maken door grondstof
  • Diensten leveren, bijv kassa.

Slide 18 - Slide

Kostprijs per product
Productiekosten
Alle kosten die je maakt bij het produceren.
Kostprijs per product
Alle productiekosten : aantal producten
  • De productiekosten voor het maken van 12 smoothies bedragen € 19,20.
  • Wat is de kostprijs per smoothie?

Slide 19 - Slide

Amira heeft voor haar kledinglijn de totale productiekosten van €2900 euro. Hiervoor maakt zij 80 kledingstukken. Bereken de kostprijs per product.

Slide 20 - Open question

Johan heeft een eigen schoenenmerk. Deze maakt hij in totaal voor €4500. Hiervoor maakt hij 90 schoenen. Bereken de kostprijs per product.

Slide 21 - Open question

Productiesectoren
Agrarische sector
Industriële sector
Dienstverlenende sector
Tuinbouwbedrijf
Akkerbouwbedrijf
Melkveebedrijf
Autofabriek
Meubelmakerij
Kledingfabriek
Frietfabriek 
Kledingwinkel
Reisbureau
Kapsalon

Slide 22 - Drag question

§4.1 Hoe maak je dat?
Ik kan vertellen over produceren:
- Definitie;
- Kosten;
- Sectoren.

Ik kan vertellen over bijzaken van produceren:
- Toegevoegde waarde;
- Kostprijs product.

Slide 23 - Slide

Huiswerk
Je maakt:
- Opdrachten 2 t/m 17.

Klaar?
- Nakijken;
- Iets voor jezelf in stilte :)
timer
10:00

Slide 24 - Slide

Snappen we het?

Slide 25 - Slide

Wat is een bedrijfskolom?
Een bedrijfskolom ....
A
... zijn de bedrijven waarmee een bedrijf handelt
B
...is de productieweg binnen een bedrijf
C
...zijn alle bedrijven die eenzelfde soort product maken
D
...geeft aan welke bedrijven in de productieweg van een product voorkomen

Slide 26 - Quiz

Wat is de
toegevoegde
Waarde?
omzet
150.000
inkoop
40.000
Schoonmaak kosten
11.500
Personeelskosten
20.000
A
78.500
B
110.000
C
98.500
D
90.000

Slide 27 - Quiz

Hoe bereken je de kostprijs per product?
A
Totale kosten x aantal producten
B
Aantal Producten / totale kosten
C
Totale kosten / aantal producten
D
Aantal producten x totale kosten

Slide 28 - Quiz

De kostprijs per product
A
De kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product
B
De kosten die je maakt voor het maken van producten
C
De kosten die je maakt voor één product
D
De kosten die je maakt voor alle producten samen.

Slide 29 - Quiz

Aan het eind van de bedrijfskolom is een product meer waard dan in het begin van de bedrijfskolom.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen

Slide 31 - Quiz

Noem de drie productiesectoren

Slide 32 - Open question

Nu jullie:
Spongebob maakt 8370 krabburgers, de kosten waren € 4185,-. Wat is de kostprijs per product?

Slide 33 - Open question

Als ik € 16 betaal om 40 potten tomatensaus te maken; Wat zijn dan de productiekosten? Wat is de kostprijs per product?

Slide 34 - Open question

De totale productiekosten bedragen €155.000. Er zijn daarvoor 200 scooter gemaakt. Wat is de kostprijs per product?

Slide 35 - Open question