Doel van de les; je beheerst de werkwoorden op -er, en avoir en être in de présent,imparfait, en passé composé
1 / 29
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
week 36 H3
Doel van de les; je beheerst de werkwoorden op -er, en avoir en être in de présent,imparfait, en passé composé
Slide 1 - Slide
imparfait:
- herken je aan de uitgangen
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
- is de onvoltooid verleden tijd, je gebruikt deze tijd om iets uit het verleden te beschrijven of om een periode uit het verleden te beschrijven. ( op deze foto had ik kort haar / vroeger ging ik naar zwemles)
j'allais - ik ging
tu allais- jij ging
il allait - hij ging
elle allait- zij ging
nous allions- wij gingen
vous alliez-u ging/jullie gingen
ils allaient - zij gingen
j'avais - ik had
tu avais- jij had
il avait- hij had
elle avait- zij had
nous avions - wij hadden
vous aviez - jullie hadden/u had
ils avaient- zij hadden
Slide 2 - Slide
Hoe maak je de imparfait => receptje :
stap 1 : je hebt de NOUS-vorm van de présent nodig.
stap 2 : je haalt de uitgang ONS van de nous-vorm af :
nous parlons => parl
nous avons => av
nous allons => all
stap 3 : je plakt de uitgangen van de imparfait erachter : je ____________ ais
tu ____________ ais
il/elle/on _____________ait
nous ______________ions
vous ______________iez
ils/elles _______________aient
Slide 3 - Slide
l'imparfait OVT
enige uitzondering ; être! nous sommes => daar kan geen -ons vanaf
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
wij verkochten het huis
A
nous vendions la maison
B
nous vendons la maison
C
nous vendrions la maison
D
nous avons vendu la maison
Slide 7 - Quiz
wat is de vertaling van: hij had
A
il avais
B
il avait
C
il allait
D
il aiait
Slide 8 - Quiz
ex 8 : gebruik kleine lettres zonder punt 5. on ........... horreur de voyages en avion (avoir présent)
Slide 9 - Open question
ex 8 : gebruik kleine lettres zonder punt 7. mon frère ..... le permis de conduire (passer passé composé)
Slide 10 - Open question
ex 8 : gebruik kleine lettres zonder punt mes cousins ............ (voyager, passé composé)
Slide 11 - Open question
B: avez-vous bien appris? vocabulaire apprendre 1
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
l'imparfait OVT
Toen ik jong was ging ik vaak met oma naar het zwembad.
Quand j'étais jeune, j'allais souvent à la piscine avec ma grand-mère
r.
Quand Kevin était petit, il venait souvent chez moi- Toen Kevin klein was kwam hij vaak bij mij thuis.
Aline travaillait au restaurant. - Aline werkte in het restaurant
enige uitzondering ; être! nous sommes => daar kan geen -ons vanaf
Slide 14 - Slide
tu regardais
tu allais
j'avais
nous regardions
vous alliez
tu regardais
il avait
ik had
jij ging
wij keken
jullie gingen
hij had
jij keek
wij gingen
Slide 15 - Drag question
D: persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Qui a fait cela?
moi! - ikke! nous! - wij!
toi!- jij! vous! - jullie!/ U!
lui!- hij! eux! - zij (meervoud mnl)
elle! - zij! elles! - zij (meervoud vrl)
Slide 16 - Slide
c'est ............, la fille à côté de la fenêtre
Slide 17 - Open question
............. je mange une tartine (ik)
Slide 18 - Open question
C'est ..................(hij)., le meilleur ami de Sam
Slide 19 - Open question
E: révision & imparfait. Prenez votre cahier de notes
Slide 20 - Slide
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est
Slide 21 - Drag question
1. De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Hulpww être: voltooid deelwoord past zich aan onderwerp aan!
mannelijk enkelvoud: X (niets)
vrouwelijk enkelvoud: + e
mannelijk meervoud: + s
vrouwelijk meervoud: + es
En wat te doen als mannelijk en vrouwelijk gemengd zijn?
Hélas les filles... dan kies je voor mannelijk...
Slide 24 - Slide
Wanneer het hulpww être in de passé composé?
Bij de wederkerende ww (met me,te,se, nous, vous, se):
Nous nous sommes levés tôt = We zijn vroeg opgestaan
Je me suis lavé à 8h = Ik heb me gewassen om 8 uur
Bij de werkwoorden uit de volgende tekening: ze geven meestal een beweging aan, maar ook de ww naître (geboren worden), mourir (sterven) en rester (blijven) worden met être vervoegd.
Slide 25 - Slide
Avoir of être als hulpww? : meestal hetzelfde hulpwerkwoord als in het Nederlands , exemple:
ik hebgegeven = j'ai donné hij is binnengekomen = il est entré
maar :
elle a fini - zij is klaar/ zij heeft beeindigd
elle a oublié - zij is vergeten
elle a commencé - zij is begonnen
elle a été - zij is geweest
elle a sorti le chien - ze heeft de hond uitgelaten <=> elle est sortie- ze is uitgegaan
Slide 26 - Slide
ex 8 : gebruik kleine lettres zonder punt 1. ma soeur ............. en vacances en Haïti (être présent)
Slide 27 - Open question
ex 8 : gebruik kleine lettres zonder punt 2. vous ............... en retard (être- présent)
Slide 28 - Open question
ex 8 : gebruik kleine lettres zonder punt 3. tu ............. malade (être passé composé)