Voegwoord, bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord

Voegwoord, bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord


Welkom!

Telefoon in de telefoontas
Zitten volgens de plattegrond
Spullen op tafel
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voegwoord, bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord


Welkom!

Telefoon in de telefoontas
Zitten volgens de plattegrond
Spullen op tafel

Slide 1 - Slide

Programma
Lesdoel
Nakijken
Uitleg
Oefenen
Huiswerk

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Na deze les kun je voegwoorden, bezittelijk voornaamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden herkennen in zinnen.

Slide 3 - Slide

Nakijken
We gaan nakijken:
Boek b bladzijde 58 opdracht 7.

Slide 4 - Slide

Voegwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Verbindt twee zinnen of zinsdelen met elkaar.
Verwijst naar één of meer personen, dingen of begrippen.
Geeft aan van wie iets is.

Slide 5 - Drag question

Voegwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
MIJN kat heet MIlton.
Ik heb een kat EN een hond.
HIJ is heel erg lief.
Laatst was HIJ erg stout,
OMDAT hij een vaas om had gegooid.
DAT zou mijn hond nooit doen.
MIJN hond is namelijk nog liever.
Vond JIJ dit een leuk verhaal?
Ik ben benieuwd naar JOUW mening!

Slide 6 - Drag question

Voegwoord
Verbindt twee zinnen of zinsdelen met elkaar.

Wij gaan dit weekend zwemmen of naar de stad.
Voor Nederlands heb ik veel huiswerk, maar voor Duits niets.
Ik hoop dat we samen kunnen gamen, maar ik ben bang dat het niet gaat lukken.

Slide 7 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar één of meer personen, dingen of begrippen.

Kennen jullie meneer Koops? Hij is een geweldige docent.
Wij hebben onze leesautobiografie op tijd ingeleverd.
Ik heb haar gisteren nog gebeld.
Floris vertelde hun een grappig verhaal. Dat vonden zij leuk!

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is.
Vergelijk de zinnen:

Die fiets is de mijne.
Dat is mijn fiets.
Die fiets is van mij.


Slide 9 - Slide

We gaan oefenen!
Pak je laptop erbij!

Slide 10 - Slide

Huiswerk
Voor volgende week maandag: 
Paragraaf 4.7 opdracht 1, 7, 10 en 11.
Mee: Boek B (hé, dat rijmt)

Voor morgen: Gelezen t.m. bladzijde 89.

Leesautobiografie!!!!

Slide 11 - Slide