Week 20.3

kleding & kleuren

mes vêtements
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

kleding & kleuren

mes vêtements

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

p. 14 - 15



p. 36
Maak ex. 5 en 6 en 7
Maak dia 11 t/m 18


Leer de woorden bij
- apprendre 1
- apprendre 2
Les devoirs:

Slide 3 - Slide

We leren in deze les:
- zinnen en woorden "kleding"
- werkwoord "aller"
- werkwoordstijden -> toekomstige tijd

LessonUp wk 20.1

Slide 4 - Slide

We doen in deze les:
-  zeggen wat je draagt - ex.7
- bundel p. 118
- ex. 8a - 8b
LessonUp wk 20.1

Slide 5 - Slide

Qu'est-ce que tu portes?
Je porte ....
un, une, des ...

Slide 6 - Slide

Qu'est-ce que tu vas porter?
Je vais porter un, une, des ...

Slide 7 - Slide

p. 118
  1. Maintenant, je porte un jean et un teeshirt
  2. Aujourd 'hui , elle  porte un blouson à fleurs.

Slide 8 - Slide

p. 118
  1. Demain, je vais porter un jean et un teeshirt.
  2. Samedi, je vais porter un blouson à fleurs.

- Maak nu ex. 8a -  3
- Maak nu ex. 8b

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

ik ga kopen ...
je vais acheter

Slide 11 - Slide

ik ga kopen ...
je vais acheter
onderwerp + persoonsvorm + heel werkwoord

Slide 12 - Slide


Hoe zeg je in het Frans:
Ik ga een rok kopen.

Slide 13 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Ik ga een rode rok kopen.

Slide 14 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Jij gaat een spijkerbroek kopen.

Slide 15 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Jij gaat een blauwe spijkerbroek kopen.

Slide 16 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Zij gaat een oranje jurk kopen.

Slide 17 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Ik ga een jas kopen.

Slide 18 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Ik ga een zwarte jas kopen.

Slide 19 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Jullie gaan een T-shirt kopen.

Slide 20 - Open question


Hoe zeg je in het Frans:
Jullie gaan een geel T-shirt kopen.

Slide 21 - Open question

Toekomst:
le futur proche

gaan + heel werkwoord
aller + heel werkwoord

Tu vas acheter  + de rest van de zin.

Slide 22 - Slide

Voorbeelden:
Qu'est-ce que tu vas acheter?
Qu'est-ce que tu vas porter? [vêtements...]
Qu'est-ce que tu vas changer?
Nous allons faire du shopping?
Tu vas commander des vêtements?
Tu vas renvoyer le jean bleu?
Je vais prêter ton teeshirt vert!

Slide 23 - Slide

p. 118
LessonUp 20.3


p. 36


p. 118 + schrift
LessonUp 20.3
Maak opdracht 8a + 8b
Maak de dia's 13 t/m 21


Leer de woorden bij
- apprendre 1 / dia 25
- apprendre 2/ dia 26
- aant "aller" - apprendre 3/ dia 27
- dia 25-26-27
Les devoirs:

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide