Word order - Bijwoorden van frequentie

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Woordvolgorde + bijwoorden van frequentie

Doel van de les:

Aan het einde van de les weet je waar het bijwoord in de zin moet

Bijwoord

Zegt iets over een actie in de zin.

Ik ga altijd met de auto (het met de auto gaan is de actie)

I always go by car.

Wie doet wat waar wanneer?

             O              ww              lv             plaats                    tijd

EXAMPLE:

Peter liep vanmiddag samen met Patrick naar zijn huis.

Peter walked together with Patrick to his house this afternoon.

TIP!

Zet de werkwoorden van de zin bij elkaar!

Ik heb gisteren heel veel friet gegeten.

I have eaten a lot of fries yesterday.

Maar waar zet je woorden als 'always', 'never', 'often', 'sometimes' en 'usually' in de zin?

Dus woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt...

1. ná am/is/are & vóór andere werkwoorden
2. vóór am/is/are & na andere werkwoorden
3. helemaal aan het begin van de zin
4. helemaal aan het eind van de zin

Bijwoorden van Frequentie

woorden die aangeven hoe vaak je iets doet

Waar staan deze woorden in een zin?

De bijwoorden van frequentie 

(bv. always, usually, regularly, sometimes, rarely, seldom, never) staan voor het werkwoord.

Behalve .............

Bij het werkwoord : to be

Am/ are/ is  zetten 

we het bijwoord  achter het werkwoord

He is never late

She was always happy

Choose the sentence with the correct word order.

1. I always am happy.
2. I am always happy.
3. I am happy always.
4. Always I am happy.

Choose the sentence with the correct word order.

1. My little brother sits still never.
2. My little brother never sits still.
3. Never sits my little brother still.
4. My little brother sits never still.

Choose the sentence with the correct word order.

1. I always walk to school.
2. I walk always to school.
3. Always I walk to school.
4. I walk to school always.

Choose the sentence with the correct word order.

1. Always Lisanne works very hard..
2. Lisanne works very hard always.
3. Lisanne always works very hard.
4. Lisanne works always very hard.

Choose the sentence with the correct word order.

1. Never she swims in the swimmingpool.
2. She swims in the swimmingpool never.
3. She never swims in the swimmingpool.
4. She swims never in the swimmingpool.

Choose the sentence with the correct word order.

1. Never is a visit to the zoo boring.
2. A visit to the zoo is boring never.
3. A visit to the zoo never is boring.
4. A visit to the zoo is never boring.

Put in the correct order:
at the zoo / saw / a week ago /
an elephant / my family and I

Put in the correct order:
shopping / went / the girls / this morning / at the mall

Bezittelijk

's of s'

My ______ laptop

1. father's
2. fathers'

My _______ car (ouders)

1. parents'
2. parent's

Huiswerk:

Maken opdracht 43 t/m 53 van UNIT 5 speaking