Grammatica: redekundig (WK 38 LES 2)

Welkom!

timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NLMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

- Terugblik (5')

- Lesdoelen doornemen (2')

- Instructie (5')

- Zelf aan de slag (20')

     --> Basis: opdr. 1, 3 en 4 (blz. 123)

     --> Herhaling/verdieping: zie 

             LessonUp

- Evaluatie (3')

Slide 2 - Slide

Terugblik

- Wat hebben we de afgelopen les behandeld?

- Wat weet je daar nog over?

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ...kun je het voorzetselvoorwerp in een zin benoemen.

Slide 4 - Slide

Groepspdracht
  • Een aantal werkwoorden hebben een zgh. vast voorzetsel, bijv.: grenzen aan, afrekenen met, snakken naar, wachten op, bestand zijn tegen etc.

  • Dat is echter niet altijd zo, bijvoorbeeld in het geval van ''fietsen naar''. Waarom??

  • Als een werkwoord met één voorzetsel gecombineerd kan worden, dan  heet het voorzetsel een vast voorzetsel.

  • Bedenk in je groepje nog 5 werkwoorden met een vast voorzetsel en maak daar zinnen mee.   Jullie krijgen +/- 3 minuten!
timer
3:00

Slide 5 - Slide

Voorzetselvoorwerp
  • Het voorzetselvoorwerp (vzv) begint altijd met een voorzetsel.   Dit voorzetsel is een vast voorzetsel bij een zelfstandig   werkwoord van de zin. 

  • Je kunt het niet of bijna niet vervangen door een ander voorzetsel.

  - In dit vakantiehuisje wemelt het van de enge spinnen.
  - De docente herinnerde mij gelukkig aan de uiterste inleverdatum.


Slide 6 - Slide

VZV vs. BWB
  • Een vzv begint dus - net als de meeste bwb's - met een voorzetsel.

  • Wanneer weet je of je te maken hebt met een VZV of een BWB?

  • Als het voorzetsel letterlijk iets over een plaats/tijd zegt OF als het door een ander voorzetsel vervangen kan worden, dan is het een BWB.
   --> Hij staat stil bij het stoplicht. (= bwb)
   --> Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers. (= vzv)



Slide 7 - Slide

Groepsopdracht (deel 2)
  • Controleer nu of er écht sprake is van een vzv (en niet stiekem van een     bwb!)

  • Onderstreep het voorzetselvoorwerp.
 
--> Daarna bespreken we een aantal zinnen klassikaal.

Slide 8 - Slide

Wat is een voorzetselvoorwerp?
A
Een woord waar een voorzetsel voor staat.
B
Een onderwerp dat met een voorzetsel begint.
C
Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat 'vast' bij een ww hoort.
D
Een zinsdeel waar een voorzetsel in staat.

Slide 9 - Quiz

VZV of BWB?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 10 - Quiz

VZV of BWB?

Ik slaap het liefst tussen een hoop knuffels.
A
tussen een hoop knuffels = vzv
B
tussen een hoop knuffels = bwb

Slide 11 - Quiz

VZV of BWB?

De leerlingen luisteren naar de docent.
A
naar de docent = vzv
B
naar de docent = bwb

Slide 12 - Quiz

Zelf aan de slag
- Maak opdr. 1, 3 en 4 (blz. 78 - 79).
- Meer uitleg nodig? Bekijk dan de instructievideo.
- Af? Kijk je werk na voordat je verdergaat.





timer
20:00
Had je (bijna) alles goed? 
--> Ga verder met de plusopdrachten.
--> Verder lezen in je leesboek.
Had je meer dan 4 foutjes in de opdrachten?
-->  Maak min. twee herhalingsoefeningen.
-->  Af? Maak één van de plusopdrachten.

Slide 13 - Slide

Extra oefening
1.  Bestudeer nogmaals de theorie op blz. 78 en 79 of bekijk het             
     instructiefilmpje over het voorzetselvoorwerp (vzv).

2. Maak daarna één of meer van de volgende oefeningen:
     - Oefening vzv (1)           - Oefening vzv (2)
     - Oefening vzv (3)          - Oefening vzv (4)

4. Af?  Ga verder met de plusopdrachten (paars).



Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Plusopdrachten
  1. Maak met de volgende werkwoorden steeds twee zinnen, waarbij het zinsdeel dat begint met het voorzetsel in de ene zin een vzv is en in de de andere zin een bwb.  
    
     - wijken voor
     - wachten op
     - plezier hebben in

2. Af? Maak de volgende plusopdracht: oefening lv-mv-vv-bwb.

Slide 16 - Slide