19-4-2021 (3gt3)

Welcome back 3gt3 :)
Today:



  • Homework check
  • Make your choice... 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welcome back 3gt3 :)
Today:



  • Homework check
  • Make your choice... 

Slide 1 - Slide

Goals

Aan het einde van de les...
- Heb je kunnen werken aan de onderdelen waar je nog moeite mee hebt.
- Heb je goed je best gedaan.
- Heb je vertrouwen in de formatieve toets.


Slide 2 - Slide

Formatieve toets
Schrijfvaardigheid toets --> TELT NIET MEE, MAAR IK VERWACHT WÉL DAT JE HIERVOOR JE BEST DOET!!!!

woensdag 21 april én donderdag 22 april 2021.

Wat kan je leren?
Vocabulary, phrases én grammar van hoofdstuk 5.

Slide 3 - Slide

Option 1: Vocabulary

- 15 min leren via Quizlet        (zie Classroom).
- 15 min werken aan                'Catch Up' opdrachten        vocabulary. 

Zelfstandig (geluid uit)
of in breakout rooms.

Option 2: Phrases

 - 15 min leren via
   New Interface
- 15 min werken aan
  'Catch Up' opdrachten
  phrases. 

Zelfstandig (geluid uit)
of in breakout rooms.
Option 3: Grammar

- Samen lastige                  grammatica                      onderdelen 
  doornemen via                  LessonUp.

Samen.

Slide 4 - Slide

What are you going to do?
Kies niet voor wat je leuk vindt maar waar je nog het meeste aandacht aan moet besteden volgens jou! Choose wisely :)
Vocabulary in mijn eentje
Vocabulary in breakout rooms
Phrases in mijn eentje
Phrases in breakout rooms
Grammar samen

Slide 5 - Poll

Grammar: Waar gaan we naar kijken?
- Imperative
- Must
- Gerund
- Be allowed to

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je the imperative (= gebiedende wijs)?
A
Bij bevelen, aanwijzingen, instructies, adviezen etc.
B
Wanneer je een vraag stelt.
C
Om aan te geven dat je boos bent.
D
Om duidelijk te maken dat je iets graag wilt.

Slide 7 - Quiz

Om een imperative te vormen gebruik je het infinitief van een woord. Dit doe je zonder 'to'.

Wel doen!

Talk to me!
Read this text.
Drink some water.



Bijvoorbeeld: 
To open           Open your book!


Niet doen!

Don't help her!
Don't wait for me.
Don't go outside today.

Slide 8 - Slide

Write down the imperative.

Slide 9 - Open question

Maak de volgende zin ontkennend:
Drink this cup of tea.

Slide 10 - Open question

Bedenk een zin (imperative) bij het werkwoord 'to talk'.

Slide 11 - Open question

Wat betekent 'must'?
A
Doen
B
Willen
C
Moeten
D
Gaan

Slide 12 - Quiz

must + hele werkwoord

moeten (persoonlijke noodzaak) 

must + hele werkwoord          moeten (persoonlijke noodzaak) /                                                                     kan niet anders

1. We must be on time.
2. We must tell mum the truth.
3. I must call grandpa, I haven't talked to him in six days!


mustn't + hele werkwoord           niet moeten / niet mogen

Maak de zinnen ontkennend.


Slide 13 - Slide

must + hele werkwoord

moeten (persoonlijke noodzaak) 
1. We must be on time.
2. We must tell mum the truth.
3. I must call grandpa, I haven't talked to him in six days!

Maak de zinnen ontkennend.

mustn't + hele werkwoord           niet moeten / niet mogen

1.
2.
3. 


Slide 14 - Slide

must + hele werkwoord

moeten (persoonlijke noodzaak) 
1. We must be on time.
2. We must tell mum the truth.
3. I must call grandpa, I haven't talked to him in six days!

Maak de zinnen ontkennend.

mustn't + hele werkwoord           niet moeten / niet mogen

1. We mustn't be on time.
2.
3. 


Slide 15 - Slide

must + hele werkwoord

moeten (persoonlijke noodzaak) 
1. We must be on time.
2. We must tell mum the truth.
3. I must call grandpa, I haven't talked to him in six days!

Maak de zinnen ontkennend.

mustn't + hele werkwoord           niet moeten / niet mogen

1. We mustn't be on time.
2. We mustn't tell mum the truth.
3. 


Slide 16 - Slide

must + hele werkwoord

moeten (persoonlijke noodzaak) 
1. We must be on time.
2. We must tell mum the truth.
3. I must call grandpa, I haven't talked to him in six days!

Maak de zinnen ontkennend.

mustn't + hele werkwoord           niet moeten / niet mogen

1. We mustn't be on time.
2. We mustn't tell mum the truth.
3. I mustn't call grandpa.


Well done!

Slide 17 - Slide

Maak een zin met 'must'. Wat is iets wat jij vindt dat je moet doen?

Slide 18 - Open question

Wat weet je nog van
the gerund?

Slide 19 - Mind map

Een gerund is het hele werkwoord + ing dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Je gebruikt de gerund:

  1. als onderwerp van een zin.



Bedenk een ander voorbeeld waarbij je de gerund als onderwerp in een zin gebruikt.
Smoking is bad for your health.
Roken in slecht voor je gezondheid.

Slide 20 - Slide

Een gerund is het hele werkwoord + ing dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Je gebruikt de gerund:

1. als onderwerp van een zin.


2. na voorzetsels.



Welke voorzetsels zijn er ook al weer?
On, at, in, of, to etc.

Smoking is bad for your health.
Roken in slecht voor je gezondheid.
She was afraid of making a mistake.
Ze was bang om een fout te maken.

Slide 21 - Slide

Een gerund is het hele werkwoord + ing dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Je gebruikt de gerund:

1. als onderwerp van een zin.


2. na voorzetsels.


3. na love, hate, enjoy, prefer, start, remember, stop, begin, keep...

Smoking is bad for your health.
Roken in slecht voor je gezondheid.
She was afraid of making a mistake.
Ze was bang om een fout te maken.
She can't stop talking about him.
Ze houdt niet op met praten over hem.

Slide 22 - Slide

Welke zin bevat GEEN gerund? Er is er één fout. Leg uit.
1. She loves singing a lot.
2. Reading is one of my favourite hobbies.
3. I am listening to some music right now.
4. He was afraid of losing her.

Slide 23 - Open question

Wat betekent 'to be allowed to'?
A
Willen
B
Mogen
C
Gaan
D
Doen

Slide 24 - Quiz

Gebruik: mogen

to be (am / are / is / was / were) + allowed to + hele werkwoord

I am allowed to leave early.           Ik mag vroeg weg. 

You are allowed to drive here.            Je mag hier rijden.

She was not allowed to help her mum.           Ze mocht haar moeder                                                                                         niet helpen.




Be allowed to + hele werkwoord

Slide 25 - Slide

Kies het correcte antwoord.
A
He is allowed to buy some chocolate.
B
He are allowed to buy some chocolate.
C
He am allowed to buy some chocolate.

Slide 26 - Quiz

Maak de volgende twee zinnen compleet. Gebruik de woorden tussen haakjes en 'be allowed to'.
1. I _____________ (do) it alone.
2. You _____________ (not smoke) in a hospital.

Slide 27 - Open question

Vond je deze les nuttig?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll