Hv2 samengestelde zinnen H35

Grammatica - zinsdelen H35
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen 
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica - zinsdelen H35
Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen 

Slide 1 - Slide

Zoek de persoonsvormen in onderstaande zinnen. 


1. Jaap zit met een colaatje in de tuin.

2. Finn doet boodschappen, daarna gaat hij naar de               kapper.

3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?


Slide 2 - Slide

Zoek de persoonsvorm:

1. Jaap zit met een colaatje in de tuin.
2. Finn doet boodschappen, daarna gaat hij naar de kapper.
3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?

Slide 3 - Open question

Zoek de persoonsvormen in onderstaande zinnen. 


1. Jaap zit met een colaatje in de tuin.

2. Finn doet boodschappen, daarna gaat hij naar de               kapper.

3. Waarom moeten wij altijd ons huiswerk maken?

Slide 4 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

VB: Lot werkt bij de bakker. 


Samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm

VB: Lot werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 

Slide 5 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Slide 6 - Slide

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met 6 kinderen
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quiz

Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor hun ouders
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quiz

Toen het mooi weer werd, kochten we ligstoelen bij het tuincentrum.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 9 - Quiz

In een samengestelde zin staan altijd 2 persoonsvormen
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

In een enkelvoudige zin staat maar 1 persoonsvorm
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Hoofd- en bijzinnen
Als een zin twee persoonsvormen heeft, is het een samengestelde zin. Deze samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of hoofd- en bijzinnen.

Slide 12 - Slide

Weet je nog?
Nevenschikkende voegwoorden
en
Onderschikkende voegwoorden?

Slide 13 - Slide

Wat is een nevenschikking?

Nevenschikkend voegwoord
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin

Slide 14 - Quiz

Wat is een onderschikking?

Onderschikkend voegwoord
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin

Slide 15 - Quiz

Samengestelde zin

Een samengestelde zin kan bestaan uit:

1. twee of meer samengevoegde hoofdzinnen (zie voorbeeldzin 1: hoofdzin + hoofdzin);

2. een hoofdzin met een of meer bijzinnen erin (zie voorbeeldzin 2: bijzin + hoofdzin);

3. een of meer hoofdzinnen met een of meer bijzinnen erin (zie voorbeeldzin 3: hoofdzin + hoofdzin + bijzin).




Slide 16 - Slide

Hoofdzin + hoofdzin (nevenschikking)
Lot werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes.

  • Je ziet:
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar: Lot werkt + zij bakt.
  • Er kan niks tussen:
Lot graag werkt bij de bakker, want zij graag bakt koekjes.




Slide 17 - Slide

Bijzin

De bijzin kun je op de volgende manier herkennen:


- Het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. Je kunt er andere zinsdelen tussen zetten. 

- De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.

Slide 18 - Slide

Bijzin + hoofdzin (onderschikkend)
Omdat Lot graag koekjes bakt, werkt zij bij de bakker.

  • In de bijzin kan iets tussen de PV en het onderwerp, zie je?

  • Ook staat de PV achteraan in de bijzin.

Slide 19 - Slide

Samengevat
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat vooraan

Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan.

Slide 20 - Slide

Samengestelde zinnen:
Twee of meer hoofdzinnen:
  • Hoofdzin + hoofdzin

Hoofdzin + meerdere bijzinnen:
  • Hoofdzin + bijzin + bijzin (kan ook andere volgorde zijn).

Meerdere hoofdzinnen + meerdere bijzinnen
  • Hoofdzin + hoofdzin + bijzin (kan ook andere volgorde zijn).

Slide 21 - Slide

Je bepaalt dit door
Te kijken of:

  • Er iets of niets tussen de pv of het onderwerp past.
  • De pv voor of achteraan in de zin staat. 

Slide 22 - Slide

Kenmerken hoofdzin
Kenmerken bijzin
pv + ow staan naast elkaar 
pv + ow zijn gescheiden 
verbonden door onderschikkend voegwoord
zin begint met nevenschikkend voegwoord
zin kun je vaak wel zelfstandig gebruiken
zin kun je vaak niet zelfstandig gebruiken

Slide 23 - Drag question

Oefenopdrachten

Slide 24 - Slide

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
1x HZ
B
2x HZ
C
BZ + HZ
D
HZ + BZ

Slide 25 - Quiz

Wat heb je hier?

Hij mag altijd eerst, tenzij hij voetbaltraining heeft.

A
HZ + BZ
B
BZ + HZ

Slide 26 - Quiz

Wat heb je hier?

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

A
HZ + BZ
B
BZ + HZ
C
HZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 27 - Quiz

Toen ze genoeg getraind had, liep ze de marathon.
Wat is de bijzin?
A
Toen ze genoeg getraind had.
B
liep ze de marathon

Slide 28 - Quiz

Ze vond dat ze een goede tijd had neergezet.
Wat is de bijzin?
A
Ze vond
B
Ze vond dat
C
dat ze een goede tijd had neergezet.

Slide 29 - Quiz

Lees de volgende zin. Het gedeelte tussen haakjes is een:

Als je dat nog een keer zegt, ( word ik boos ).
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 30 - Quiz

Enkelvoudig
Hoofdzin
Bijzin
Ik heb zin om koekjes te bakken
Ik ga naar ballet
want dat vind ik leuk
Ik doe de afwas
omdat ik het moet doen
Omdat ze 15 jaar getrouwd zijn
geven papa en mama een groot feest.
Ik heb zin in de pauze, dan kan ik lekker buitenspelen.

Slide 31 - Drag question

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, of, maar, want, dus.
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 32 - Slide

Het voegwoord: OMDAT is een voegwoord die een .....
A
Tijdsvolgorde (staan)
B
tegenstelling (zitten)
C
oorzaak (zitten op tafel)

Slide 33 - Quiz

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 34 - Quiz

Welk voegwoord is GEEN ONDERSCHIKKEND voegwoord?
A
terwijl
B
voordat
C
dus
D
mits

Slide 35 - Quiz

Het voegwoord: maar

is een ...................voegwoord
A
nevenschikkend (dus 2 hoofdzinnen)
B
onderschikkend (dus hoofdzin en bijzin)

Slide 36 - Quiz

Het voegwoord 'want'

is een ...................voegwoord
A
nevenschikkend (dus 2 hoofdzinnen)
B
onderschikkend (dus hoofdzin en bijzin)

Slide 37 - Quiz

Het voegwoord 'terwijl'
is een .................voegwoord.
A
nevenschikkend (dus 2 hoofdzinnen)
B
onderschikkend (dus hoofdzin en bijzin)

Slide 38 - Quiz

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 39 - Quiz

Evaluatie

Slide 40 - Slide

Wat is het verschil tussen een HZ en BZ?

Slide 41 - Open question

Wat vind je nog lastig?

Slide 42 - Open question

Huiswerk
Ga in deze les aan de slag met het volgende:

H35 - Grammatica - samengestelde zinnen:
Opdrachten: 4, 5, 6 
Extra oefenen: www.cambiumned.nl 

Slide 43 - Slide