Quiz geschiedenis jaar 3

Quiz geschiedenis jaar 3
1 / 46
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz geschiedenis jaar 3

Slide 1 - Slide

Wat is de Marshallhulp?
A
Hulp aan arme kinderen in Afrika
B
Hulp van de VS aan Europa na de 2e wereldoorlog.
C
Hulp voor militairen
D
Hulp voor de SU tijdens de Koude Oorlog.

Slide 2 - Quiz

Wat is Militarisme?
A
Liefde voor het leger, wapens en militaire discipline.
B
Grote liefde voor je eigen land, volk en cultuur.
C
Grote liefde voor uniformen en tanks
D
Oorlog is een goede manier om vrede te bewaren.

Slide 3 - Quiz

Welke van de motieven voor het modern imperialisme komt in deze prent duidelijk tot uiting?
A
Verovering voor afzetmarkten (hier China)
B
Verovering voor de machtspositie in de wereld
C
Verovering om achterlijke gebieden te beschaven
D
Verovering voor grondstoffen (bijv. Chinese zijde voor textiel)

Slide 4 - Quiz

Wat was geen oorzaak voor de Eerste Wereldoorlog?
A
Nationalisme
B
Imperialisme/ kolonialisme
C
Ontwapening
D
Militarisme

Slide 5 - Quiz

Wat betekent de Koude Oorlog?
A
Een oorlog gevoerd in een koude periode
B
Een oorlog waarin veel actie ondernomen wordt
C
Een oorlog waarin weinig actie ondernomen wordt
D
Een oorlog in de winter.

Slide 6 - Quiz

Dit is de naam van de man die het plan bedacht om een tweefrontenoorlog te voorkomen
A
Princip
B
Joffre
C
Hindenburg
D
Von Schlieffen

Slide 7 - Quiz

Welke maatregel staat niet in het Verdrag van Versailles?
A
Schadebetaling van miljarden
B
10% grondgebied inleveren
C
Landmacht inperken
D
Wapens vernietigen

Slide 8 - Quiz

Welke uitspraak over de Cubacrisis is juist?
De Cubacrisis is...
A
de aanleiding voor de communistische revolutie op Cuba.
B
de oorzaak van het invoeren van hervormingen in communistisch Cuba.
C
de reden voor militaire steun van de Verenigde Staten aan Cuba.
D
het gevolg van het plaatsen van raketinstallaties op Cuba.

Slide 9 - Quiz


Welke personen zijn afgebeeld in de bron?
Gebruik de bron
A
Links: Stalin Rechts: Reagan
B
Links: Gorbatsjov Rechts: Kennedy
C
Links: Gorbatsjov Rechts: Reagan
D
Links: Chroesjtsjov Rechts: Kennedy

Slide 10 - Quiz


Welke historische gebeurtenis herken je in de bron?
Gebruik de bron
A
De Japanse aanval op Pearl Harbor
B
De Amerikaanse invasie tijdens de Cubacrisis
C
De Bevrijding van Amsterdam
D
De luchtbrug tijdens de blokkade van Berlijn

Slide 11 - Quiz

Welke gebeurtenis is afgebeeld 
in de spotprent?
Berlijnse Blokkade
Berlijnse Muur

Slide 12 - Drag question

Welk begrip hoort hierbij:

'Oorlog waarbij ook burgers volop betrokken worden.'
A
Burgeroorlog
B
Tweefrontenoorlog
C
Loopgravenoorlog
D
Totale oorlog

Slide 13 - Quiz

Welke definitie van propaganda is juist?
A
Mensen een bepaald idee of mening opdringen.
B
Reclame maken voor een politiek idee.
C
Een politieke leider zwart maken.
D
Reclame maken voor een nieuw bedrijf.

Slide 14 - Quiz

In welk jaar werd de machtigingswet aangenomen?
A
1920
B
1923
C
1929
D
1933

Slide 15 - Quiz


Welke overeenkomst is er tussen de drie donkergrijs gekleurde landen (1, 2 en 3)?
Gebruik de bron
A
Deze landen hadden een communistische regering.
B
Deze landen kenden een democratische regeringsvorm.
C
Deze landen vormden samen een militair bondgenootschap.
D
Deze landen waren dictaturen.

Slide 16 - Quiz

Welke bewering over de Blokkade van Berlijn is juist?
A
Als gevolg van de blokkade zocht Stalin toenadering tot het Westen.
B
De aanleiding was een bezoek van president Kennedy aan Berlijn.
C
De oorzaak was de dreiging van de NAVO met een wapenwedloop tegen de Sovjet-Unie.
D
Door de luchtbrug ontstond in West-Berlijn geen hongersnood.

Slide 17 - Quiz

In 1918 is de Eerste Wereldoorlog voorbij. Wie kreeg de schuld van de oorlog?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Rusland
D
Engeland

Slide 18 - Quiz

Wat betekend 'mobiliseren'?
A
Met je leger ten strijden trekken.
B
Het leger ontbinden.
C
Gevechtsklaar maken van het leger voor de oorlog.
D
Mobiele telefoons uitdelen.

Slide 19 - Quiz

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.

Slide 20 - Quiz

Een loopgravenoorlog kan nooit een tweefrontenoorlog zijn:
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet.
Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
De atoombom, de auto, de duikboot
B
Het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
Het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
De atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 22 - Quiz

Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
Zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
Zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
Voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
Voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 23 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Welk oorzaak van de WO1
is hier afgebeeld?
A
Nationalisme
B
Militarisme
C
Bondgenootschappen
D
Kolonialisme

Slide 24 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Welk oorzaak van de WO1
is hier afgebeeld?
A
Nationalisme
B
Militarisme
C
Bondgenootschappen
D
Kolonialisme

Slide 25 - Quiz

Nationalisme is...?
A
Grote liefde voor nationalisme.
B
Grote liefde voor een eigen staat.
C
Grote liefde voor een een stad of streek.
D
Grote liefde voor je eigen land, volk en cultuur.

Slide 26 - Quiz

Herstel van de politiek-bestuurlijke situatie van vóór de Franse Revolutie, waarbij veel landen weer een vorst aan het hoofd kregen.
A
Restaurant
B
Nationalisme
C
Imperialisme
D
Restauratie

Slide 27 - Quiz

In de 19e eeuw kregen mensen door het nationalisme........belangstelling voor de geschiedenis.
A
Meer
B
Minder
C
Vaker
D
Nooit

Slide 28 - Quiz

Wat was GEEN grote mogendheid na de nederlaag van Napoleon in 1815?
A
Rusland
B
Pruisen
C
Ottomaanse rijk
D
Polen

Slide 29 - Quiz

Wanneer scheiden de Belgen zich af van Nederland?
A
1815
B
1830
C
1839
D
1856

Slide 30 - Quiz

Wat betekent oppositie?
A
Samenwerkende partijen in de regering
B
Tegenstanders van de regering
C
De regerende partijen
D
De invloed van burgers

Slide 31 - Quiz

Op welke plek werd de Duitse overwinning en de Franse nederlaag getekend in 1871?
A
Franse Paleis Versailles
B
Duitse koningsburcht Hohenzollern
C
Paleis in Wenen
D
Paleis Den Bosch

Slide 32 - Quiz

Hoe wordt de last van de blanken om de andere mensen op te moeten voeden genoemd?
A
Protectoraat
B
Invloedssfeer
C
Blanks burden
D
White mans burden

Slide 33 - Quiz

Welke van de motieven voor het modern imperialisme komt in deze prent duidelijk tot uiting?
A
Verovering voor afzetmarkten (bijvoorbeeld Cuba)
B
Verovering voor de versteviging van de Amerikaanse macht in de regio
C
Verovering om achterlijke gebieden te beschaven
D
Verovering voor grondstoffen (bijv. Cubaanse tabak)

Slide 34 - Quiz

Wat is modern imperialisme?
A
Een machtsstrijd tussen Engeland en Frankrijk
B
Veel kolonies stichten in Afrika en Azie
C
Veel grond veroveren en besturen in Afrika en Azie
D
Veel handelen met kolonies

Slide 35 - Quiz

De val van de Berlijnse Muur was in...
A
1987
B
1988
C
1989
D
1990

Slide 36 - Quiz

Welke gebeurtenis is afgebeeld 
in de spotprent?
Berlijnse Blokkade
Berlijnse Muur

Slide 37 - Drag question

Welk land was een veelvolkerenstaat onder leiding van de Habsburgse keizer?
A
Oostenrijk
B
Duitsland
C
Nederland
D
Rusland

Slide 38 - Quiz

Welke economische motieven waren er voor het modern imperialisme?
A
grondstoffen en afzetmarkten
B
arbeidskrachten en grondstoffen
C
slaven en afzetmarkten
D
grondstoffen en eindprodukten

Slide 39 - Quiz

Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie

Slide 40 - Quiz

Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?

Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.

Slide 41 - Quiz

Wat is geen kenmerk van het begrip totalitaire dictatuur?
A
Terreur
B
Eén leider
C
Antisemitisme
D
Propaganda

Slide 42 - Quiz

Bekijk de bron.

Verklaar het verschil in stemmenpercentage van de NSDAP tussen 1928 en 1932.
A
NSDAP krijgt meer stemmen doordat Hitler een staatsgreep heeft gepleegd.
B
NSDAP krijgt meer stemmen omdat de machtigingswet is aangenomen.
C
NSDAP krijgt meer stemmen doordat Hitler Joden en communisten als zondebok aanwijst.
D
NSDAP krijgt meer stemmen doordat het economisch weer slechter gaat met Duitsland.

Slide 43 - Quiz

Hoe werden de economische hervormingen in de Sovjet-Unie in de tweede helft van de jaren '80 van de 20e eeuw genoemd?
A
Glasnost
B
Gorbatsjov
C
Perestrojka
D
Collectivisatie

Slide 44 - Quiz

Waarom hielden deze soldaten
de wacht tijdens de bouw
van de Muur?
Gebruik de bron
A
De Amerikanen wilden helpen bij het bouwen van de Muur.
B
De Russen wilden niet dat deze muur werd gebouwd.
C
Inwoners van Oost-Duitsland wilden vluchten naar West-Duitsland.
D
Inwoners van West-Duitsland wilden vluchten naar Oost-Duitsland.

Slide 45 - Quiz

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 46 - Quiz