Kap. 3 wiederholung

Kap. 3 wiederholung
1 / 34
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kap. 3 wiederholung

Slide 1 - Slide

Inhaltsangabe
- Wörter N->D
- Wörter D->N
- Grammatik: Modalverben

Slide 2 - Slide

de bus
A
die Bus
B
das Bus
C
der Bus
D
die U-Bahn

Slide 3 - Quiz

het stoplicht
A
das Stopflicht
B
Der Aufhörlicht
C
die Ampel
D
die Haltestelle

Slide 4 - Quiz

oversteken
A
überstecken
B
überqueren
C
crossüber
D
offenstechen

Slide 5 - Quiz

in de buurt van
A
im Burt von
B
im Nähe von
C
in der Burt von
D
in der Nähe von

Slide 6 - Quiz

het spoor
A
das Gleis
B
das Spoor
C
die Bahn
D
der Zug

Slide 7 - Quiz

wijzen
A
weisen
B
zeichnen
C
zeigen
D
weizen

Slide 8 - Quiz

de hoek
A
die Hoek
B
die Ecke
C
das Kreuz
D
der Corner

Slide 9 - Quiz

de stoep
A
der Gehweg
B
die Stoepe
C
der Stoepf
D
die Laufweg

Slide 10 - Quiz

bijna
A
beina
B
nie
C
schon
D
fast

Slide 11 - Quiz

terug
A
züruck
B
zuruck
C
zurück
D
zürück

Slide 12 - Quiz

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

die Art
A
de kunst
B
de dieren
C
de mogelijkheid
D
de soort

Slide 14 - Quiz

seltsam
A
zeldzaam
B
kluis
C
raar
D
mooi

Slide 15 - Quiz

pro
A
per
B
uitvinding
C
goed
D
soms

Slide 16 - Quiz

die Schlange
A
de slang
B
de buis
C
de rij
D
de studio

Slide 17 - Quiz

ganz
A
gans
B
heel, helemaal
C
groot
D
klein

Slide 18 - Quiz

das Gepäck
A
de bagage
B
het gebak
C
de vlek
D
het avontuur

Slide 19 - Quiz

doof
A
doof
B
stom
C
leuk
D
mooi

Slide 20 - Quiz

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

houden van
kunnen
toestemming krijgen
willen
moeten

moeten
van een ander
weten
wollen

mögen

dürfen
sollen

müssen
können
wissen

Slide 22 - Drag question

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 23 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 24 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij wir en Sie, sie meervoud?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 25 - Quiz

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ihr?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 26 - Quiz

Welke van de vervoegde modale werkwoorden is fout?
A
soll
B
müss
C
darf
D
kann

Slide 27 - Quiz

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 28 - Quiz

Modale werkwoorden
_____ Sie wie spät es ist?
A
Weiß
B
Weißt
C
Wissen
D
Wisst

Slide 29 - Quiz

modale werkwoorden
In Restaurants _____ er auch mit Kreditkarte zahlen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) Er ..... noch Hausaufgaben.
A
woll
B
wollt
C
willt
D
will

Slide 31 - Quiz

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?
A
Mögst
B
dürfst
C
Magst
D
darfst

Slide 32 - Quiz

Modale werkwoorden
Du ..... (wissen) es bestimmt!
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt

Slide 33 - Quiz

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll