Theme 3 demonstrative pronouns

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This week
  • Explanation grammar: demonstrative pronouns(aanwijzende voornaamwoorden)
  • Your results formative test
  • Next week: Test Theme 3
  • Recap grammar Theme 3

Slide 2 - Slide

1

Slide 3 - Video

00:22
Welke 4 "demonstrative pronouns" heb je gehoord?
timer
0:20

Slide 4 - Open question

Leerdoel:
Deze les ga je leren wat "demonstrative pronouns" zijn
welke "demonstrative pronouns" er zijn en wanneer je ze gebruikt.

Slide 5 - Slide

Demonstrative pronouns:
>  aanwijzend voornaamwoord
> je wijst het zelfstandig naamwoord aan
> iets is dichtbij of iets is ver af (deze appels of die appels)

Slide 6 - Slide

Demonstrative pronouns:
> this = dichtbij en 1 zelfstandig naamwoord : this apple
> these = dichtbij en meerdere : these apples

> that = ver af en 1 zelfstandig naamwoord : that bag 
> those = ver af en meerdere : those bags 

Slide 7 - Slide

Demonstrative pronouns
> May I use this pencil?
> May I use these pencils?

> Look over there! Do you see that handsome boy?
> Look over there! Do you see those dogs?

Slide 8 - Slide

Dichtbij
Ver af 
This
these
That
Those

Slide 9 - Drag question

Look over there! Who is _____ boy?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 10 - Quiz

I would like ____ tomatoes, please
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 11 - Quiz

1. Wat zijn "demonstrative pronouns"?
2. Welke 4 zijn er?
3. Hoe worden ze gebruikt?

Slide 12 - Open question

Wat zijn de 3 vormen van to be?
A
be, is, are
B
am, is, are
C
am, is, being
D
is, isn't, are

Slide 13 - Quiz

Questions with to be (page 45)
Vraagzinnen met to be maak je door de vorm van to be (am, is, are) vooraan in de zin te zetten. De rest van de zin blijft hetzelfde.
VB. We are late --> Are we late?
VB. She is nice --> Is she nice?

Slide 14 - Slide

Oftewel...
Als er Am-Are-Is-Can-Have in de zin staat, dan zet je die vooraan als je een vraagzin maakt. 
Staan die vijf woorden niet in de zin, ga jij kijken hoeveel werkwoorden er in de zin staan. Staat er 1 in, dan moet jij er altijd eentje bij zetten (vooraan de zin.) 
Dat is eigenlijk altijd DO of DOES.
(does bij een shitregel) 

Slide 15 - Slide

Hoe maak je vraagzinnen met do/does?
Vraagzinnen met to do/does maak je door do of does vooraan in de zin te zetten. De rest van de zin blijft hetzelfde, alleen de s achter het werkwoord verdwijnt!
VB. They work a lot. Do they work a lot?
VB. He dances a lot. Does he dance a lot?

Slide 16 - Slide

Maak vragend:
We like her.

Slide 17 - Open question

We dance together.

Slide 18 - Open question

Peter hates school.

Slide 19 - Open question

You like homework.

Slide 20 - Open question

We hate chores.

Slide 21 - Open question

He sings every day.

Slide 22 - Open question

He works a lot.

Slide 23 - Open question

They talk too much.

Slide 24 - Open question

Hoe maak je ontkenningen?

Staat er een vorm van to be of can of have in de zin zet daar dan not achter. Dus am not, aren't, isn't , can't

Staat er geen vorm van to be in de zin gebruik dan don't of doesn't.

Zet deze achter het onderwerp. Dus I am not happy.

He isn't angry. They don't like her. She doesn't work here.

Slide 25 - Slide

Maak een ontkennende zin. We like to talk.
A
Do we like to talk?
B
We doesn't like to talk.
C
We don't like to talk.

Slide 26 - Quiz

Maak de zin ontkennend: He wants to go there.
A
Do he wants to go there?
B
He doesn't want to go there.
C
He don't want to go there.

Slide 27 - Quiz

Maak ontkennend: We jump around.
A
We don't jump around.
B
We doesn't want to jump around.
C
Jump we not around.

Slide 28 - Quiz

Maak ONTKENNEND
You like homework.

Slide 29 - Mind map

Maak ONTKENNEND
We hate doing chores.

Slide 30 - Mind map

He sings every day.

Slide 31 - Mind map

He works a lot.

Slide 32 - Mind map

They talk too much.

Slide 33 - Mind map

Your results formative test
Words: practise with writing
Grammar: questions: He eats Mexican food>
Plurals: fish>...............Child>
Some>
Any>

Slide 34 - Slide

Next week test Theme 3
  • Woensdag(vandaag): woorden blok 1(Theme words page 178)
  • Donderdag: woorden A(page 178)+ herhalen Theme words)
  • Vrijdag: woorden C/F (page 179)+herhalen woorden A
  • Zaterdag/zondag: G(page 179)Herhalen woorden C/F
  • Maandag: grammatica leren: de regels(page 181/aantekeningen, ook hoe je vragen en ontkenningen maakt)
  • Dinsdag alle woorden en grammatica herhalen page 179/grammatica oefenen op slim stampen
  • Blz 180 kun je doorlezen ter voorbereiding van writing(opdracht zal zijn: beschrijf groceries(boodschappenlijstje) and things in the kitchen
  • Buy things, food and order something

Slide 35 - Slide